In het Hebreeuws is Elisabeth "Elisjewa" (אלישבע), hetgeen betekent "God heeft gezworen", "God is mijn eed" of "God is degene bij wie ik zweer". In de Bijbel komt de naam Elisabeth eenmaal voor: de vrouw van Zacharia heet Elisabet, zij is de moeder van Johannes de Doper. De eerste vermelding van een vernoeming in het Nederlands dateert van 1185. In Nederland is de naam Elisabeth historisch gezien meer populair onder de rooms-katholieken, terwijl Elizabeth vaker werd gegeven in protestante kringen.
Afleidingen van Elisabeth zijn Betje, Betsie, Bettie, Bettina, Betty, Bep, Beppie, Elice, Elico (spreek uit als "Elitso"), Elisa, Elise, Elies, Eliso, Eliŝo, Ella, Elles, Ellis, Elly, Ellie, Els, Elsa, Elsbeth, Elske, Erzsébet (Hongaars). Ilse, Lies, Liesbet, Liesbeth, Liesl, Lisette, Lisa, Lise, Lizzy.
De namen Isabella, Isabelle, Isabel (onder andere in Spanje) zijn ook afleidingen van Elisabeth. Bij het ontstaan van deze variant heeft de vorm Ilsabeth en de kindertaal een rol gespeeld.[1]