Elisabeth Deichmann
Elisabeth Deichmann (Kopenhagen, 12 juni 1896 – Beverly Farms, Essex County, Massachusetts, 9 augustus 1975), was een van oorsprong Deens taxonoom, gespecialiseerd in Octocorallia en zeekomkommers. Ze was een leerling van Theodor Mortensen. In 1926 emigreerde ze naar de Verenigde Staten en in 1936 werd ze Amerikaans staatsburger. De laatste tientallen jaren van haar leven was ze verbonden aan het Museum of Comparative Zoology (MCZ) van Harvard University in Cambridge, Massachusetts. LevensschetsElisabeth Deichmann (Liska) werd geboren in Kopenhagen en was enig kind van Henrik Deichmann en Christine Lund. Haar vader was arts, haar moeder was een bekend kunstenares die tekende, aquarelleerde en schilderde, en een van de eerste vrouwen die werden toegelaten tot de Koninklijke Deense Kunstacademie. Van 1903 tot 1910 woonde ze met haar ouders in Holsteinsborg op Groenland, waar haar vader een positie als arts had. Haar enige leeftijdgenote die ook Deens sprak was de dochter van de Deense gouverneur van de plaats. De twee meisjes gingen niet naar school maar kregen van de beide moeders les. Na terugkomst in Denemarken kreeg Deichmann eerst nog een jaar privéles, waarna ze de laatste drie jaar van de middelbare school deed. In 1914 schreef ze zich in aan de Universiteit van Kopenhagen om zoölogie te gaan studeren. Als undergraduate kwam ze in aanraking met de zeekomkommers die Theodor Mortensen mee terugbracht van zijn expeditie van 1914 tot 1916 naar de Grote Oceaan. Deichmann ontwikkelde er zo interesse voor. Haar eerste twee artikelen, uitgekomen in 1920, gingen echter over spinnen. Het volgende artikel, haar masterthesis die in de Videnskabelige Meddelelser van 1922 verscheen, ging over zeekomkommers. Die groep vormde de rest van haar leven haar studieobject, met één niet onbelangrijke uitzondering: het rapport over de Alcyonaria van het westelijk deel van de Atlantische Oceaan (1936). Na haar afstuderen volgde een aanstelling van twee jaar bij het zoölogisch laboratorium van de Koninklijke Landbouwschool, bij de bekende Deense zoöloog Johan Erik Vesti Boas. Nadien werkte ze in het National Museum of Natural History in Washington D.C. aan zeekomkommers, en in het kader van de Deense Rask Ørsted Foundation aan het Hopkins Marine Station van Stanford University in Californië. In 1925 keerde ze terug in Denemarken om les te gaan geven aan het Aurehøj Gymnasium in Hellerup. In haar vrije tijd werkte ze voor het Zoologisk Museum aan zeekomkommers. Een jaar later kon ze wel een vast contract krijgen als lerares, maar voorlopig geen aanstelling bij het Zoologisk Museum. In de herfst van 1926 vertrok ze daarom voorgoed naar de Verenigde Staten, waar ze inmiddels veel vrienden had gemaakt, en wél als onderzoeker aan het werk kon. Mogelijk speelden de vele wetenschappelijke meningsverschillen die ze had met Mortensen, zoals uit hun overigens vriendelijke correspondentie blijkt, daarbij een rol. In 1926 kreeg Deichmann een aanstelling als promovenda aan het prestigieuze Radcliffe College van Harvard. Haar onderzoeksopdracht betrof de zeekomkommers van de westelijke Atlantische Oceaan. In 1927 haalde ze haar PhD. Het resulterende proefschrift werd beoordeeld als beste van het jaar,[1] en in 1930 in uitgebreide vorm gepubliceerd in het Bulletin of the Museum of Comparative Zoölogy. Ze werkte vervolgens een jaar voor het U.S. Bureau of Fisheries in Woods Hole. Hoewel de leiding van Harvard sterk gekant was tegen de aanstelling van vrouwen in de wetenschappelijke staf, was Deichmann van 1928 tot 1935 als Agassiz Fellow werkzaam aan het Museum of Comparative Zoölogy. Haar opdracht was het voltooien van een rapport over de Alcyonaria van de "Blake" expeditions,[2] een werk dat eerder in handen was gegeven van Addison Emery Verrill maar bij zijn overlijden in 1926 onvoltooid was gebleven. Er was een zeer uitgebreid manuscript voorhanden waaraan hij echter sinds 1911 niet meer gewerkt bleek te hebben, zodat het inmiddels sterk verouderd was. Veel types bleken bovendien zoek. De problemen waren zo veelomvattend dat Deichmann uiteindelijk een volledig nieuw rapport schreef, waarin slechts de namen die Verrill had gegeven werden gebruikt, en waarin ze voor zover mogelijk de aantekeningen van Verrill verwerkte.[3] Het resultaat verscheen in 1936 in ruim 300 pagina's. Al tijdens haar werk aan de Alcyonaria werd ze, in 1930, assistent curator van de afdeling mariene invertebraten van het museum. Vanaf 1942 was ze curator van die afdeling totdat ze in 1961 curator emeritus werd. Deichmann deed gedurende haar carrière zelf veldwerk in Cuba, Panama en Mexico, tweemaal in Bermuda, eenmaal in Trinidad, en diverse keren aan de beide kusten van Canada. Ze gaf graag les tijdens summer schools aan het Hopkins Marine Station. Deichmann bleef ongehuwd. Na de dood van haar vader in 1939 woonde haar moeder nog enige tijd bij haar. OnderscheidingenNa afloop van de Tweede Wereldoorlog werd ze onderscheiden met de Kong Christian den Tiendes frihedsmedaille voor haar hulp aan Deense zeelieden tijdens de oorlog. In 1963 werd ze voor haar wetenschappelijke verdiensten benoemd tot ridder in de Orde van de Dannebrog. VernoemingenHet zeekomkommergeslacht Deichmannia werd in 1958 door Gustave Cherbonnier naar haar vernoemd. In 1965 vernoemde Luiz Roberto Tommasi de slangster Amphiura deichmannae naar haar.[4] De zeekomkommers Thyone deichmannae (door Fritz Jensenius Madsen in 1941) en Lissothuria deichmannae (door David Pawson in 1967) zijn eveneens naar haar vernoemd. Publicaties
Bronnen, noten en/of referenties
|