Van de middeleeuwseborgen, steenhuizen en boerderijen in de provincie Groningen is een deel bewaard gebleven. Vaker zijn de kerken in stand gebleven. Met name in de twaalfde en dertiende eeuw werden in Groningen veel kerken gebouwd, waarbij een eigen stijl werd ontwikkeld: de romanogotiek. Deze stijl geeft de Groninger kerken een geheel eigen karakter binnen Nederland. Dezelfde stijl werd ook toegepast direct over de Duitse grens in het Oost-Friese deel van Nedersaksen, en in beperkte mate in de Nederlandse provincie Friesland.
De verwantschap met Oost-Friesland heeft ook een kerkhistorische achtergrond. Het grootste deel van de provincie maakte in de Middeleeuwen deel uit van het bisdom Münster. Samen met het westen van Oost-Friesland vormden de Ommelanden het aartsdiakonaatFrisia, dat onder leiding stond van een officiaal. Dit aartsdiakonaat was onderverdeeld in decanaten of proosdijen, waarvan er zes in de Ommelanden lagen. Dit betrof de proosdijen Oldehove of Humsterland (waartoe ook de Achtkarspelen behoorde), Leens of De Marne, Usquert, Loppersum en Farmsum, alsmede en het personaat van Baflo, dat ook Middag met het grondgebied van het klooster Aduard omvatte. Deze indeling weerspiegelt de oudste kerkstichtingen. Ieder decanaat was weer verdeeld in enkele seendstoelen of kerkelijke rechtbanken. De dorpen binnen het indultum van Loppersum vormden een afzonderlijk rechtsgebied, waarover de officiaal weinig te zeggen had.
Westerwolde en een deel van het Reiderland hoorden bij het bisdom Osnabrück. Onder het decanaat of aartsdiaconaat van Friesland (dat ook een aantal dorpen in het zuiden van Oost-Friesland en het aangrenzende Emsland omvatte) vielen de seendstoelen van Winschoten (oorspronkelijk Ulsda) en Onstwedde.
De stad Groningen en het Gorecht behoorden tot het bisdom Utrecht en vielen onder het decanaat Drenthe. De landdeken van Drenthe had hier echter weinig te zeggen: de parochies in het Gorecht stonden feitelijk onder het gezag van de persona of hoofdpastoor van de Martinikerk, die werd benoemd door het stadsbestuur en de stadsgeestelijken. De persona mocht zich op zijn beurt niet bemoeien met de geestelijken van de Aakerk.
Deze middeleeuwse indeling bleef intact tot de instelling van het bisdom Groningen in 1559, waarvan de feitelijke reorganisatie pas in 1568 ter hand werd genomen.
Niet alle kerken hebben de tijd ongeschonden doorstaan. Uitbreidingen, bouwkundige schade en ongelukkige restauraties maken het vaak lastig om de historische vormen te herkennen. De schade kan zijn ontstaan door ondoordachte beslissingen, maar ook door de gevolgen van overstromingen, grondverzakkingen of branden. Ook geldgebrek bij kerkbesturen en de veranderde eisen die men aan het kerkgebouw stelde, hebben hun sporen nagelaten. Toch bepalen de meeste kerken nog steeds het dorpsgezicht. Een groot aantal daarvan heeft de status van rijksmonument. Niet alle kerken zijn meer als godshuis in gebruik; een flink aantal is overgegaan in eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken
Geschiedenis
Groningen kwam - in het voetspoor van de Frankische veroveringen - vanaf het einde van de achtste eeuw onder invloed van het christendom te staan. De eerste kerken in de Ommelanden zijn waarschijnlijk de stichtingen van Liudger. Westerwolde werd gekerstend vanuit het Duitse Emsland. De eerste kerken waren eenvoudige houten bouwwerken. Restanten van dergelijke kerken zijn op verschillende plaatsen opgegraven.
Onbekend is wie in de stad Groningen als eerste het christendom heeft gepreekt. De eerste kerk heeft zeer waarschijnlijk op de plaats van de huidige Martinikerk gestaan en wordt gedateerd in de achtste eeuw. De eerste stenen kerk verrees waarschijnlijk op dezelfde plaats. Deze kerk uit geïmporteerde tufsteen werd in de vroege tiende eeuw gebouwd. De fundamenten daarvan zijn door Albert Egges van Giffen teruggevonden.
Naast de eerste Maartenskerk verrezen ook andere stenen kerken in de provincie. Daarvan zijn echter weinig sporen bewaard gebleven. Enkele kerkgebouwen bevatten nog elementen uit de elfde of twaalfde eeuw.
De twaalfde en met name de dertiende eeuw vormen de bloeiperiode in de Groninger kerkenbouw. Waar eerst nog tufsteen het belangrijkste bouwmateriaal is wordt de baksteen meer en meer het basismateriaal. De mogelijkheden van het bouwen met baksteen blijken bijna onbegrensd. De Groningers ontwikkelen een geheel eigen stijl die bekend wordt als Romanogotiek. Dezelfde periode kenmerkt zich ook door het grote aantal kloosterstichtingen in de provincie.
In de veertiende en vijftiende eeuw worden er beduidend minder nieuwe kerken gebouwd. Pas na de reductie van Groningen wordt er eind zestiende, begin zeventiende eeuw weer een aanzienlijk aantal nieuwe, nu protestantse kerken gebouwd, met name in opdracht van het Groninger stadsbestuur dat de ontwikkeling van de Veenkoloniën controleert. Soms zijn het rijke families die geld ter beschikking stellen voor de bouw van een kerk.
Katholieke kerken worden pas weer in de negentiende eeuw gebouwd. Naast die in de stad worden deze met name gebouwd in de Veenkoloniën en in enclaves als Kloosterburen, Uithuizen en Wehe-Den Hoorn. Na de afscheiding die begint in Ulrum worden er in de 19e en 20e eeuw ook een groot aantal gereformeerde kerken gebouwd.
Patroonheiligen
Bij de stichting van een middeleeuwse parochie, in Groningen meestal als kerspel aangeduid, werd de dorpskerk gewijd aan de patroonheilige. De namen van veel patroonheiligen zijn na de Reductie van 1594 in de vergetelheid geraakt. De gereformeerde kerk wenste de herinnering aan het katholicisme uit te bannen. Soms bleef hun afbeelding op kerkzegels of klokken bewaard, soms werd hun naam verbonden met kerkelijke goederen, maar soms trok men daaruit ook verkeerde conclusies. In enkele gevallen heeft men de heilige op het zegel niet kunnen identificeren, bijvoorbeeld in Eexta (ridder met zwaard en hart), Meeden (een bisschop zonder attributen) en Noordbroek (een krijgsman met lans en wapenschild waarop soms een kerk, meestal het wapen van de pastoor of predikant staat afgebeeld). Ook het boek van M.D. Ozinga, Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten uit 1933 heeft de nodige verwarring gesticht. Zo werden de dorpskerken van Uithuizen, Zuidbroek en vermoedelijk ook Onstwedde recent naar andere heiligen dan de oorspronkelijke patroonheiligen vernoemd.[1]
Sommige patroonheiligen fungeerden tevens als patroonheilige voor het hele landschap. zoals in Aduard, Appingedam, Baflo, Leens, Middelstum, Termunten en mogelijk Vlagtwedde. Onbekend is welke patroonheiligen corresponderen met het zegel van Vredewold (mogelijk Joris) en het contrazegel van Fivelingo (mogelijk Liudger). Het Westerdeel van Fivelingo had als patroonheilige (Maria).
Lijst van kerken
In de lijst wordt alfabetisch per plaats de kerk genoemd met vermelding van bouwperiode en indien bekend, de oorspronkelijke patroonheilige. Tevens worden bijzonderheden van de betreffende kerk vermeld. In de lijst zijn ook de verdwenen kerken opgenomen voor zover deze een lemma hebben.
Maria (tevens patroonheilige van Fivelingo), later met Nicolaas, ten slotte alleen Nicolaas
1200 !13e eeuw
De huidige kerk heeft een voorganger gehad. Binnen Groningen zijn enkel de Martinikerk en Aa-kerk in stad groter; tot 1594 seendstoel, tevens centrale vergaderplaats voor Fivelingo
een van de oudste kerken in de provincie, tufsteen secundair gebruikt; zetel van de persona van Baflo, wiens decanaat zich uitstrekte over Halfambt, Ubbega en Middag; tot 1594 seendstoel; vanaf de 15e eeuw tot 1594 tevens zetel van een kalende broederschap voor het Halfambt
scheve toren; de kerk was in middeleeuwen een bedevaartsoord in verband met de relieken van Walfridus; tot 1594 vermoedelijk steenstoel; in de 15e eeuw zetel van een kapittel met vijf kanunniken
Waterstaatskerk ter vervanging van gesloopte voorganger; hoofdplaats van de proosdij Farmsum, die oostelijk Fivelingo en het Oldambt omvatte; tot 1594 seendstoel
meerdere voorgangers, oudste kerk in stad; zetel van de persona van Groningen, Go en Wold; van 1318 tot 1594 tevens zetel van een kalende broederschap; de kerk stond tevens centraal in de bedevaarten naar de arm van Johannes de Doper, die hier sinds de 13e eeuw werd bewaard; in de 16e eeuw werd tevens Onze Lieve Vrouw ter Nood vereerd.
tufsteen, orgel van A.A. Hinsz; hoofdplaats van de proosdij De Marne ; tot 1594 hield hier een seendgerecht zitting; gevens legden de redgers hier hun eed af; vanaf de 15e tot 1594 eeuw tevens zetel van een kalendebroederschap
eerdere kerk aangetoond uit 11e eeuw; hoofdplaats van de proosdij Loppersum, die westelijk Fivelingo omvatte; hier legden de redgers van westelijk Fivelingo de eed af; tot 1594 seendstoel en hoofdplaats van het indultum van Loppersum; vanaf de 15e eeuw tot 1594 tevens zetel van een kalende broederschap
vanaf circa 1350 tot 1475 hoofdplaats van de proosdij Usquert, mogelijk tevens seendstoel; de pastoor werd ten minste vanaf 1347 plebaan genoemd; mogelijk bestond er tevens een kalende broederschap, het grondbezit daarvan wordt in 1628 genoemd
hoofdplaats van de proosdij Humsterland, tot 1594 hield hier een seendgerecht zitting; in de kerk werd in 1529 het landschapszegel van Humsterland bewaard
↑De klok van Fletum uit 1464, die via omwegen in Westrhauderfehn belandde, vertoonde een afbeelding van Maria en een bisschopsgestalte met het bijschrift S. ADOLDFUS. Mithoff, Kunstdenkmale, p. 91.
↑De kapel op Kapellen Heem te Dallingeweer heette volgens een 16e-eeuwse overlevering Catharynehuis.
↑Niet bij Roemeling, zie echter de afbeelding op het kerkzegel.