Het geslacht bevat zowel eenjarige, tweejarige als overblijvende kruiden, in hoogte variërend van minder dan 5 cm voor enkele subpolaire en gebergtesoorten tot bijna 2 m hoge soorten in graslanden en bossen in gematigde streken.
De zittende (ongesteelde) bladeren zijn afwisselend geplaatst en variëren ook op een enkele struik vaak in vorm. De onderste bladeren zijn groter en breder; de kleinere en smallere bladeren zitten bovenaan.
De bladrand kan glad of getand zijn, waarbij beide aan eenzelfde struik kunnen voorkomen.
Veel soorten scheiden wit sap af in de bladeren en stengels. De klokvormige bloemen staan in meestal pluimen, maar bij enkele soorten apart. De kleur is meestal blauw tot paars of soms wit tot roze.
Bekende soorten zijn het Noord-Europese grasklokje (Campanula rotundifolia), en het Zuid-Europese Campanula medium. In België en Nederland komen naast het genoemde grasklokje het ruig klokje en het rapunzelklokje in enkele streken algemeen voor. Ook komt het bergklokje zeer spaarzaam voor.