Johan II van Nassau-Siegen († Slot Dillenburg, begin mei 1443[1]), bijgenaamd ‘met de Helm’, Duits: Johann II. ‘mit der Haube’ Graf von Nassau-Siegen (officiële titel: Graf zu Nassau, Vianden und Diez), was graaf van Nassau-Siegen,[noot 1] een deel van het graafschap Nassau. Hij stamt uit de Ottoonse Linie van het Huis Nassau. Samen met zijn broers erfde hij het graafschap Vianden, dat zo in bezit van het Huis Nassau kwam.
Net als zijn vader was Johan zeer krijgszuchtig. Hij was in talrijke vetes met de landgraven van Hessen en Keur-Trier verwikkeld.
In 1416 overleed Johans vader, vermoedelijk 77 jaar oud. Met een regeerperiode van 54 jaar was hij een van de langst regerende vorsten uit de middeleeuwen. Hij werd opgevolgd door Johan en zijn broers Adolf I, Engelbrecht I en Johan III ‘de Jongere’. De broers regeerden het graafschap Nassau-Siegen gezamenlijk.[7] Ze waren al in 1409 een gezamenlijke voortzetting van de regering overeengekomen.[8] Gezamenlijk kochten de broers de andere helft van Siegen terug van het aartsbisdom Keulen.[7][noot 2]
Na het overlijden van de oudste broer Adolf in 1420 volgden de drie overige broers hem op, maar zij verloren de helft van het graafschap Diez,[noot 3] evenals in 1428 ¼ van Camberg.[noot 4] Het graafschap Nassau-Siegen werd door de broers verdeeld, Johan verkreeg bij deze verdeling Dillenburg.[7]
Na het overlijden van hun jongste broer Johan III ‘de Jongere’ in 1430 regeerden Johan II en Engelbrecht I weer gezamenlijk over Nassau-Siegen, Vianden en Diez.[7]
Aan het einde van zijn leven liet Johan de regering van zijn landen over aan de zonen van zijn broer Engelbrecht, Johan IV en Hendrik II, die hem uiteindelijk ook opvolgden. Johan overleed ongehuwd op Slot Dillenburg begin mei 1443 en werd begraven in Klooster Keppel bij Hilchenbach.[1][2][4][5][6]
Slot Siegen
Kasteel Vianden
De Burcht Diez
Klooster Keppel
Buitenechtelijke kinderen
Johan had twee buitenechtelijke kinderen bij een onbekend gebleven vrouw:[2][4]
Adelheid van Nassau, was non te Klooster Keppel in 1438.
(de) Becker, E. (1983). Schloss und Stadt Dillenburg. Ein Gang durch ihre Geschichte in Mittelalter und Neuzeit. Zur Gedenkfeier aus Anlaß der Verleihung der Stadtrechte am 20. September 1344 herausgegeben, Neuauflage. Der Magistrat der Stadt Dillenburg, Dillenburg [1950].
Dek, A.W.E. (1970). Genealogie van het Vorstenhuis Nassau. Europese Bibliotheek, Zaltbommel.
(fr) Huberty, Michel, Giraud, Alain; Magdelaine, F. & B. (1981). l’Allemagne Dynastique. Tome III: Brunswick-Nassau-Schwarzbourg. Alain Giraud, Le Perreux.
(de) Lück, Alfred (1981). Siegerland und Nederland, 2. Auflage. Siegerländer Heimatverein e.V., Siegen [1967].
(de) Stramberg, Chr. von (1865). Denkwürdiger und nützlicher Rheinischer Antiquarius, welcher die wichtigsten und angenehmsten geographischen historischen und politischen Merkwürdigkeiten des ganzen Rheinstroms, von seinem Ausflusse in das Meer bis zu seinem Ursprunge darstellt. Von einem Nachforscher in historischen Dingen. Mittelrhein. Der II. Abtheilung 13. Band. Der Rheingau. Historisch und topografisch. Vierter Band. Rud. Friedr. Hergt, Coblenz.
Venne, J.M. van de, Stols, Alexander A.M. (1937). Geslachts-Register van het Vorstenhuis Nassau. A.A.M. Stols’ Uitgevers-Maatschappij, Maastricht.
Vorsterman van Oyen, A.A. (1882). Het Vorstenhuis Oranje-Nassau. Van de vroegste tijden tot heden. A.W. Sijthoff en J.L. Beijers, Leiden en Utrecht.
Voetnoten
↑Het graafschap Nassau-Siegen wordt in veel Nederlandstalige bronnen ten onrechte Nassau-Dillenburg genoemd. Het graafschap was niet genoemd naar het kleine, onbelangrijke, stadje Dillenburg, waar toentertijd zelfs nog geen kerk stond, maar naar de, voor die tijd, grote stad Siegen, het economische zwaartepunt van het graafschap, en de belangrijkste residentie van de graven. Zie o.a. Lück (1981). Het blijkt ook uit de nummering van de regerende graven met de naam Johan. Eén Johan zonder nummering die heerste over Nassau-Dillenburg in de periode 1303–1328, en acht graven met de naam Johan die in de periode 1362–1638 regeerden over Nassau-Siegen.
↑Volgens Lück (1981), p. 23 kocht hun vader dat reeds in 1381.
↑“De andere helft kwam aan de graaf van Eppstein die de enige dochter van Adolf had gehuwd. De helft van deze helft (dus ¼) ging over naar de graven van Katzenelnbogen (1479). Hessen erfde dat in 1500.”[7]
↑“De heren von Eppstein, reeds bezitters van een helft, hadden toen ¾ van het ambt Camberg. Een van deze kwarten ging over naar Katzenelnbogen, vervolgens, in 1479, aan Hessen en kwam in 1557 aan Nassau terug. De andere twee kwarten kwamen aan de heren van Königstein, vervolgens aan de keurvorst van Trier in 1564, en ten slotte in 1803 aan Nassau die zich dus weer als enige in het bezit van het ambt bevond.”[7]