Het huis van Vermeer is het Delftse pand waar de Nederlandse schilder Johannes Vermeer sinds circa 1660 tot aan zijn dood in 1675 woonde en waar hij het gros van zijn oeuvre geproduceerd heeft.[a] Deze woning stond in de toenmalige Paapse hoek, een katholieke buurt in Delft op de hoek van Oude Langendijk en de Molenpoort (thans Jozefstraat v/h Molenpoort).[b]
Onduidelijk is of dit pand op de westelijke of oostelijke zijde van genoemde hoek stond. Op de westelijke zijde stond destijds een pand genaamd Trapmolen, wat later een woonhuis werd en nu de Oude Langendijk 25 is; op de oostelijke zijde was ooit een herberg, het Serpent, dat daarna een woning was en omstreeks 1835 afgebroken is om plaats te maken voor de uitbreiding van een schuilkerk. Dat adres wordt thans bezet door het westelijke deel van de Maria van Jessekerk. Ook de bouwkundige indeling en grootte van het huis van Vermeer zijn onderwerp van debat, waarbij onder meer de stelling genomen wordt dat Vermeer in zijn woning een ruimte had die als camera obscura functioneerde.
De stelling dat het gros van Vermeers oeuvre in deze woning geproduceerd is gaat vergezeld met de speculatie in hoeverre de interieurs, kledij en objecten in Vermeers werk representatief zijn geweest voor zijn leefomgeving. Hoewel de schilderijen niet per se een realistisch beeld geven van het interieur van Vermeers huis,[c] weerspiegelen ze waarschijnlijk wel de ruimtelijke, sociale en culturele context waarin Vermeer en zijn familie leefden - tenminste, tot Rampjaar 1672.
Impressie van het hoek waar de Oude Langendijk en Molenpoort samenkomen, in de tweede helft van de zeventiende eeuw. Rechts van het poortje de Trapmolen, links het Serpent. En daarnaast de twee huizen waarachter de jezuïtische kerk schuilging. Deze huizen kregen eind 17e eeuw een gezamenlijke dwarsdak (zie de tekening onder Locatie).
Context
Johannes Vermeer heeft voor zover bekend zijn leven lang in Delft gewoond. Hij werd geboren in de herberg van zijn ouders, De Vliegende Vos, waar hij tot zijn negende opgroeide. Daarna verhuisde hij met zijn ouders en zus naar herberg Mechelen aan de Markt. Daar verbleef hij mogelijk ook gedurende de eerste jaren van zijn huwelijk, voordat hij in de jaren 1660 met zijn gezin naar een pand op de hoek van de Oude Langendijk en Molenpoort in de Paapse hoek verhuisde. Daar produceerde hij het gros van zijn oeuvre, tot zijn vrij abrupte dood in 1675.
Vermeer raakte hierna in vergetelheid, maar zijn werk werd halverwege de 19e eeuw herontdekt door de Franse kunsthistoricusE.J.T. Thoré.[1] Sindsdien is er veel onderzoek gedaan over het leven en werk van "de Sfinx van Delft" en zijn inmiddels vierendertig werken met grote zekerheid aan hem toegeschreven[2][3]. Op basis van historische documenten is bekend dat hij gedurende de productiefste periode van zijn leven woonde aan de "Oude Langendijk, [op de] hoek van de Molenpoort".[4][5] Aan welke zijde van die hoek hij precies gewoond heeft, is vooralsnog een onopgelost vraagstuk: men is er niet over uit of dat het om de trapmolen gaat of het Serpent. [d]
Door voortschrijdend inzicht - vooral door in de loop der jaren nieuw gevonden archiefmateriaal en toegenomen kennis van oude bouwkunst - neigen de onderzoekers dan weer naar het ene, dan weer naar het andere pand te wijzen als het waarschijnlijke huis van Vermeer. Er is echter nauwelijks meer bekend over Vermeer dan zijn schilderijen en gemeentelijke archiefstukken, terwijl juist zijn directe omgeving veel over de man en zijn werk zou kunnen verklaren. In die zin was de vondst van de inboedelinventaris die kort na Vermeers dood van zijn woning was opgemaakt een blikopener.[e]
Gesteld kan desalniettemin worden dat informatie over Vermeers huis en haar interieurs vooralsnog vaag en fragmentarisch is, waardoor elke interpretatie van het huis speculatief blijft. Het heeft onderzoekers er kennelijk niet van weerhouden reconstructies te maken van de gevels, plattegronden en het interieur.
De woning van Vermeer stond in de toenmalige Paapse hoek in Delft, op de hoek van Oude Langendijk en de Molenpoort, thans Jozefstraat v/h Molenpoort. De Paapse hoek was een katholieke buurt en de woning stond vlak bij een jezuïtische schuilkerk die via een gangpad aan de Molenpoort achterlangs het Serpent bereikbaar was.
Vermeer zelf was oorspronkelijk protestant, maar bekeerde zich tot het katholicisme, mogelijk om toestemming van zijn schoonmoeder Maria Thins te krijgen met Catherina Bolnes te trouwen. Het katholicisme bleef sindsdien een belangrijke factor in zijn werk en leven.[15] Vermeer verhuisde met zijn vrouw naar de woning van zijn schoonmoeder, het genoemde pand in de Papenhoek nabij de jezuïtische schuilkerk, waar Thins goede banden mee had en waar de kinderen van Vermeer gedoopt werden. De in de kerk actief zijnde jezuïetIsaac van der Mije heeft mogelijk een rol gespeeld bij enkele van Vermeers religieuze werken.[16]
De twee mogelijke hoekhuizen
Voor de reconstructies van Vermeers woning is gebruikgemaakt van historisch archiefmateriaal, bouwkundige kennis van 17e-eeuwse bouwkunst en de inventaris van Vermeers inboedel dat enkele maanden na zijn dood was opgemaakt.[17][18]
De Trapmolen bestond ten tijde van Vermeer uit elf kamers, waaronder keukens, een kelder, een binnenplaats en een zolder. Het behoorde tot de grotere woningen in Delft. Elk van de kamers had een specifieke functie, wat ongebruikelijk was voor die tijd, aangezien woon- en werkruimtes in de meeste huizen van gewone mensen nog niet duidelijk gescheiden waren.
Op de begane grond bevond zich een grote zaal, of opkamer, die leidde naar een kleine kamer, een mezzanine, vier keukens (waarvan één voor koken en één voor de was) en een kelder. De grote zaal diende een representatieve functie, getuige de aanwezigheid van familieportretten, religieuze objecten en Vermeers piek en helm van de schutterij, genoemd in de inboedelinventaris. Verder waren er twee kamers op de eerste verdieping en een zolder daarboven.
Vermeers atelier bevond zich op de bovenverdieping, met zicht op de markt. De ramen van het atelier waren op het noorden gericht, wat geliefd was bij schilders vanwege het gelijkmatige, koele licht. Waarschijnlijk gebruikte Vermeer ook twee kleinere kamers voor zijn werk, terwijl de zolder diende voor het opslaan van schildermateriaal, zoals een grote steen voor het malen van verf. Het huis van Vermeer was volgens Slager goed uitgerust, maar niet luxueus.
Het Serpent
Zie Het Serpent voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Voor het Serpent zijn twee bouwkundige reconstructies bekend.
Het pand volgens Warffemius
Volgens Warffemius was het huis L-vormig samengesteld. Het korte gedeelte van de gespiegelde L werd gevormd door een circa 7 meter brede gevel aan de Oude Langendijk, terwijl het circa 28 meter lange gedeelte aan de Molenpoort stond. Aan het eind, maar inbegrepen in die 28 meter, was de doorgang via welke vanaf de Molenpoort de achter de kerk gelegen pastorie bereikt kon worden. Het voorhuis was circa 11 meter diep en bevatte een begane grond, een verdieping en een zolder. Hierachter lag een hoger achterhuis met een diepte van circa 7,50 meter, bestaande uit een begane grond en een zolderverdieping. Daarachter stond nog een wat lagere uitbouw, eveneens met begane grond en zolder. Warffemius neemt aan dat het huis na de grote stadsbrand van Delft in 1536 is gebouwd. Het was niet ongewoon dat voorname huizen in Delft uit halverwege de zestiende eeuw een L-vorm hadden.
In het gedeelte met het zadeldak aan de voorgevel bevond zich aan de Oude Langendijk een trapgevel. De voordeur was centraal geplaatst in een houten pui, voorzien van hoge bovenlichten, een kenmerk dat in Delft vaker voorkwam. Op de verdieping in de voorgevel zijn twee kruiskozijnen op dezelfde hoogte, evenals een op de zolderverdieping. De binnenbreedte van het lange deel bedroeg circa 4,50 meter, terwijl de zijkamer aan de Oude Langendijk slechts 1,75 meter breed was. Het voorste gedeelte was vijf balkvakken diep. In dit voorste deel bevonden zich het voorhuis en de grote zaal. Het middendeel, drie vakken diep, bevatte het kamertje aan de grote zaal en de binnenkeuken, terwijl in het eveneens drie vakken diepe achterste gedeelte de achterkeuken, de kookkeuken en de waskeuken lagen. Het voorhuis dat twee balkvakken diep en ruim 4 meter hoog was en niet te verwarmen, bevatte parallel aan de voorgevel het hangkamertje, bereikbaar via een spiltrap. Links van het voorhuis lagen de kelder en de kelderkamer, voorzien van een schouw. Vanuit het voorhuis liep een gang langs de grote zaal en het kamertje aan deze zaal, en door tot aan de binnenkeuken. De drie balkvakken diepe zaal ontving licht vanuit de Molenpoort via twee vensters aan weerszijden van de schouw. Het aangrenzende kamertje, waarschijnlijk onverwarmd en slechts één balkvak diep, zou oorspronkelijk een binnenplaatsje geweest kunnen zijn, aangezien de muur tussen dit kamertje en de binnenkeuken boven het dak uitstak, wat duidt op latere invulling tussen bestaande bouwvolumes.
De binnenkeuken besloeg de volle breedte van het huis en was drie balkvakken diep, met een stookplaats. Deze keuken ontving licht vanaf de Molenpoort en de 'plaats'. De binnenkeuken was de grootste ruimte van het huis en diende waarschijnlijk als woonkeuken voor het echtpaar Vermeer, hun elf kinderen en Maria Thins. In de achterbouw bevonden zich links de drie balkvakken diepe kookkeuken met schouw, en rechts het achterkeukentje, waarschijnlijk ook met schouw, en het waskeukentje.[19]
Het pand volgens Zantkuijl
Ook Zandkuijl beschrijft het pand ten tijde van Vermeer als een hoekhuis. Deze zou volgens hem bestaan hebben uit een voorhuis met zijkamer en was vermoedelijk in twee fasen gebouwd. Het had een traditionele indeling met een gang en een binnenhaard met insteek. Onder deze insteek bevond zich oorspronkelijk de keuken, terwijl de opkamer erboven als binnenkeuken diende. Op de eerste verdieping bevonden zich een voor- en achterkamer. In de loop der tijd is het huis volgens Zantkuijl mogelijk uitgebreid met een extra woonkamer of zaal.
Het interieur
Voor de reconstructies van Vermeers interieur is gebruikgemaakt van bouwkundige kennis van 17e-eeuwse bouwkunst en de inventaris van Vermeers inboedel. Daaruit kunnen de ruimten uit opgemaakt worden die in Vermeers huis zaten: het voorhuis, een grote zaal, een voorkamertje van de grote zaal, binnenkeuken, achterkeuken, kookkeuken, waskeuken, gang, kelderkamer, plaats, hangkamer, achterkamer, voorkamer en zolder. Bekend is voorts dat er ook een kelder was, maar die was niet in de inboedellijst opgenomen.[17][18]
Hieronder een beschrijving van enkele kamers waarover gespeculeerd wordt.
Vermeers atelier
Steadman stelt dat elf van Vermeers schilderijen vermoedelijk in zijn atelier op de eerste verdieping in het voorkant van het huis zijn gemaakt.[20][21] Zijn inschattingen komen min of meer overeen met de inschattingen van Zantkuijl, die zo ver gaat als voor elk schilderij de locatie van zowel de scene als de schilder in het huis te bepalen.[22]
Interpretaties van mogelijk de noordoostelijke hoek van Vermeers atelier
Mogelijk had Vermeer in zijn atelier een hok voor een camera obscura.[9][10][11][23] Een permanent geïnstalleerde camera obscura bij een raam in deze kamer zou een logische verklaring kunnen zijn voor het consistente perspectief en compositie in Vermeers schilderijen. Er is echter geen concreet bewijs, zoals een daadwerkelijke camera obscura of gedetailleerde beschrijving, die bevestigt dat Vermeer zo’n apparaat had, of deze zelfs ook maar in zijn huis gebruikte.[f]
Vermeers atelier was vermoedelijk op de eerste verdieping aan de straatzijde, met zicht op de Nieuwe Kerk. De noordwestelijke oriëntatie van de ramen zouden ideaal geweest zijn voor indirecte belichting. In de verbeelding van Janson was het atelier een zorgvuldig georganiseerde ruimte die meer weg had van een laboratorium dan van een traditionele kunstenaarsstudio. Zijn atelier was functioneel verdeeld in twee gebieden: het westelijke deel, waar hij zijn scènes inrichtte met modellen en rekwisieten, en een zone bij het raam, waar hij schilderde. Hier stonden zijn gereedschappen, waaronder een driepotige ezel, een schilderskabinet, een krukje, en mogelijk dus een camera obscura. Vermeer werkte volgens Janson nauwkeurig en systematisch, waarbij hij zijn composities zorgvuldig plande en optimaliseerde voordat hij daadwerkelijk begon te schilderen. Hij gebruikte soms een grote camera obscura om de lichtval en compositie te bestuderen en om zijn contouren nauwkeurig vast te leggen.[24][25]
De grote zaal
De grote zaal, ook wel de 'opkamer' of pronkkamer genoemd, was een indrukwekkende ruimte in het huis, ingericht met een groot aantal schilderijen die symmetrisch zijn opgehangen. Deze zaal diende voornamelijk als woonruimte voor volwassenen tijdens belangrijke gelegenheden en hoogtijdagen. De aanwezigheid van familieportretten, familiewapens, en de Vermeerse schutterij, harnas en -wapen benadrukt het belang van deze ruimte binnen het huishouden.
Het was gekleed in stijlvolle meubels, zoals een set van negen Spaanse roodleren stoelen, waarvan de bekroning met naar voren gerichte leeuwenkopjes doet denken aan de stoelen die vaak op Vermeer-schilderijen te zien zijn. Centraal in de ruimte bevindt zich een haard. In deze zaal werd ook geslapen; vanwege het grote aantal kinderen in het gezin zijn er onder de bedstee grote "coetsen" of laden geplaatst waarin kinderen konden slapen.[26]
De achterkamer
De achterkamer was een ruimte op de eerste verdieping achterin het voorhuis. Mogelijk werd het vooral als opslag gebruikt, hoewel ook enkele van Vermeers werken hier gemaakt zouden kunnen zijn.[27]
Andere ruimten
Onderstaande lijst geeft inschattingen welke ruimtes mogelijk gebruikt zijn voor de vervaardiging van diverse schilderijen. Voor de volledigheid zijn hierin alle werken opgenomen die met grote zekerheid toegeschreven worden aan Vermeer en worden ook plaatsen van vervaardiging genoemd van werken die vermoedelijk buitenshuis gemaakt zijn, zoals de stadsgezichten.
Mogelijke locaties waar Vermeer zijn schilderijen maakte
Titel
Datering
Locatie van vervaardiging
*: volgens Zantkuijl[22]; **: volgens Steadman[20]
Eerste verdieping-voorkamer, atelier, hoek voorgevel- tussenwand*
Vermeers huiselijke woon- en werkleven (een impressie)
Gesuggereerd wordt dat Vermeer ambitie had om een hogere sociale status te bereiken dan zijn ouders en grootouders. Zijn huwelijk in 1653 met Catharina Bolnes, dochter van Maria Thins, een welgestelde katholieke vrouw, was een belangrijke stap in die richting. De verhuizing van Thins, waarschijnlijk voor 1660, naar Groot Serpent, een van de grotere huizen in het hart van de katholieke gemeenschap nabij de Markt en de jezuïetenschuilkerk, bevestigde de religieuze en sociale status van zowel Maria Thins als Vermeer. Het huis bood Vermeer voldoende ruimte voor een atelier, vermoedelijk in de voorkamer op de eerste verdieping, waar hij kunstliefhebbers in een stijlvolle omgeving kon ontvangen. Daarnaast was het een geschikte locatie voor zijn schilderijenhandel.
Pieter Claesz van Ruijven en zijn vrouw Maria de Knuijt, die regelmatig een groot deel van Vermeers schilderijen kochten, behoorden tot dezelfde, hoewel iets lagere, economische klasse als Maria Thins. Hoewel Van Ruijven en De Knuijt geen katholieken waren, beschouwden zij Maria Thins waarschijnlijk als een gelijke. Bij een bezoek aan Vermeer in zijn huis aan de Oude Langendijk, negeerden zij wellicht religieuze kunstwerken, zoals Crucifixion van Jordaens en een schilderij van de Madonna in de grote zaal; en een schilderij van Sint-Veronica in de binnenkamer, maar de familieportretten en Thins en andere schilderijen in het huis moet hen vertrouwd voorgekomen zijn. Ze hadden bovendien voldoende gespreksstof met Vermeer en zijn vrouw over werken van Fabritius, Hoogstraten en andere kunstenaars.
De verhuizing van Van Ruijven en De Knuijt naar Den Haag in 1673, alsook de gevolgen van de Frans-Nederlandse Oorlog (1672–1678) op de kunstmarkt, hadden waarschijnlijk een negatieve invloed op Vermeers toch al bescheiden financiële situatie, met mogelijk zijn abrupte dood in december 1675 als gevolg.
De realiteit
Diverse schilderijen en goederen die worden genoemd in de inboedelinventaris kunnen in Vermeers oeuvre teruggevonden worden. Dit wil niet zeggen dat de interieurtaferelen een realistisch beeld geven van het interieur van Vermeers huis: Vermeers werken bevatten artistieke interpretaties waardoor niet met zekerheid gesteld kan worden welke ruimtes hij in zijn taferelen toonde, laat staan dat het echt interieuren in zijn woning betreft; en hoe deze er toen uitzagen. Desalniettemin lijken de onderzoekers het erover eens te zijn dat het gros van de schilderijen thuis in Vermeers atelier is gemaakt.
De allesbehalve florissante persoonlijke financiële situatie van Vermeers wordt mede gesuggereerd door het herhaaldelijk gebruik van dezelfde attributen in de diverse interieurschilderijen. Desalniettemin weerspiegelen zijn werken die gemaakt zijn vermoedelijk de ruimtelijke, sociale en culturele sfeer waarin familie Vermeer-Bolnes verkeerde. Dit veranderde wellicht vanaf Rampjaar 1672 toen Vermeer steeds meer moeite had om het hoofd financieel boven water te houden.[5]
Bronnen, noten en referenties
Externe links
Impressies van het huis van Johannes Vermeer, aangenomen dat het Serpent zijn woning was:
(en) Steadman, Philip (2001), Vermeer’s Camera: Uncovering the Truth Behind the Masterpieces, Oxford University Press[31]Enkele extracten uit het boek.
Roelofs, Pieter; Weber, Gregor J.M. (reds.) (2023), Vermeer, catalogus van de gelijknamige overzichtstentoonstelling in het Rijksmuseum[i][32]
Bronnen
Beschouwingen die tot de conclusie komen dat Vermeers huis het Serpent was:
↑Hale, Philip L. (1937), Vermeer, "The inventory was signed before J. van Veen, notary, at Delft, on February 29, 1676, by Catherina Bolnes.
The probability that the house in which Vermeer died and in which the inventory of his possessions was made still stands was advanced in a study made by Mr. Eduard Houbolt which in March, 1924, was published in the monthly journal of the United Oil Companies of the Netherlands.
Starting from a notation in the inventory which shows the house to have stood on the Old Long Dyke at the corner of the Moolepoort ("op den hoek van de Molepoort"), Mr. Houbolt believes that this must have been the west corner and that this in all probability is the house now standing there, though in modified form. The present arrangement of the interior, it is observed by Mr. Houbolt, seem to accord with the one suggested in the inventory. The house, numbered 25, is small, with only three rooms and a hallway on the ground floor and three on the floor above, besides a basement and an attic. Perhaps in Vermeer's time there may have been a wing extending into a garden which today is no more."
↑ abKaldenbach, "Steadman claimt dat Vermeer binnen een zeven meter lange studio aan de voorzijde van huize Thins/Vermeer in een grote, afgescheiden donkere ruimte, een Camera Obscura, plaats nam."
↑Hoewel van de meeste schilderijen niet met zekerheid is te zeggen waar ze precies gemaakt zijn, zijn er studies gedaan over aannemelijke locaties. Hierbij spelen de volgende factoren een rol: het jaar danwel periode wanneer de schilderij is gemaakt, kenmerken van het interieur danwel stadszicht in het schilderij en de personen die (vermoedelijk) zijn afgebeeld. Van het gros dat in het huis van Vermeer gemaakt is, is met name door Zandkuijl (2001) gepoogd de exacte locatie te achterhalen.
↑Papenhoek wordt in het Engelstalige rapport van Slager (2017, p.1) beschreven als zijnde een enclave. Deze term geeft weliswaar het karakter van de wijk, maar komt niet overeen met het Nederlandse enclave. Andere bronnen spreken van getto, maar de connotatie van deze term past niet bij wat destijds een van de welvarendste buurten van Delft was.
↑Hoewel Vermeer kon genieten van enige financiële steun van zijn schoonmoeder Maria Thins was zijn persoonlijke financiële situatie vermoedelijk bescheiden. Dit kan mede opgemaakt worden uit de veelvuldige herhaling van dezelfde attributen in zijn schilderijen en de bescheiden inboedelinventaris die vlak na zijn dood is opgemaakt. Tevens zijn er diverse aanwijzingen dat Vermeer welliswaar fotorealistisch werk afleverde, maar dat hij ook de nodige (artistieke) interpretaties gaf.
↑Onderzoeksgeschiedenis Sinds de Franse kunsthistoricusE.J.T. Thoré halverwege de 19e eeuw Johannes Vermeer herontdekte, rees de vraag waar Vermeer precies gewoond heeft en in hoeverre men van het huiselijke leven van Vermeer kon leren door studie van zijn schilderijen. Kunstschilder Eduard Houbolt vermoedde in 1924 dat het om het pand Trapmolen ging.[6] Hij meende zelfs de woning van Vermeer en de molenpoort te herkennen in het stadsgezicht Het straatje. [7] De schrijver P.T.A. Swillens tekende een aantal reconstructies op basis van Vermeer-schilderijen. Hij publiceerde zijn werk in Johannes Vermeer, painter of Delft, 1632-1675 (1950).[8]
De Delftse archivaris A.J.J.M. van Peer was de eerste die de hand kon leggen op de volledige inventaris die in 1676 opgemaakt was na Vermeers overlijden. Uit zijn publicatie van 1957 bleek dat de inboedel was geordend naar de ruimten waar de spullen van Vermeer en zijn schoonmoeder Maria Thins waren aangetroffen.
In 1989 publiceerde de econoom en Vermeer-onderzoeker J.M. Montias het baanbrekende werk Vermeer and his Milieu, a Web of Social History, waarin hij concludeerde dat Vermeer in het huis op de oostelijke hoek, hetSerpent, gewoond heeft. Hij baseerde zich hierbij op koopaktes van de panden op beide hoeken, die later (deels) foutief bleken te zijn geïnterpreteerd. Ook meende hij dat Trapmolen, het huis op de westelijke hoek, te klein was voor de inventaris van Vermeers inboedel.
Bij aanvang van de 21e eeuw probeerde architectPhilip Steadman in zijn boek Vermeer's Camera (2001) aannemelijk te maken dat Vermeer vermoedelijk een ruimte had die als camera obscura functioneerde.[9][10][11] In dezelfde periode borduurde bouwhistoricus Ab Warffemius voort op Montias' werk en maakte in 2001 twee varianten van een bouwkundige reconstructie voor Groot Serpent, gepresenteerd in het Elfdehistorisch Jaarboek voor Delft (2001). Kennelijk tegelijkertijd en zonder kennis van Warffemius werkzaamheden, maakte ook de architectHenk J. Zantkuijl een reconstructie, waarbij kunsthistoricusKees Kaldenbach, voor de kritische analyse zorgde. De twee reconstructies tonen aanzienlijke verschillen, het onvermijdelijke gevolg van verschillende aannames en interpretaties. Maar met hun werk en de kennis van toen werd aannemelijk gemaakt dat Vermeer in het Serpent geleefd had. De gemeente van Delft liet in 2003 aan de Oude Langendijk-zijde van het noordwestelijke blok van het Maria van Jessekerk in Delft een ANWB-informatiebord plaatsen met Zantkuijls werk om toeristen ervan te overtuigen dat de familie Vermeer-Bolnes in het voormalige pand aldaar gewoond heeft.[12]
Vijftien jaar later leek deze hypothese weer op losse schroeven te staan. De archivaris H.G. Slager maakte in zijn werk Johannes Vermeer and his Neighbours (2017) op basis van wederom een bouwkundige reconstructie, gecombineerd met de inventaris van Vermeers inboedel aannemelijk dat Vermeer in de Trapmolen op de westelijke hoek gewoond zou hebben. De historicusKees van der Wiel schreef hierover een kritische beschouwing.[7]Rijksmuseum Amsterdam ging kennelijk in deze bevinding mee, blijkens de catalogus Vermeer die het uitgaf in het kader van de overzichtstentoonstelling van Johannes Vermeer die in 2023 gehouden is: daarin wordt Trapmolen op basis van Slagers werk gepresenteerd als de vermoedelijke verblijfplaats van Vermeer.[13]
Met niet eerder gebruikt archiefmateriaal zou kunsthistoricus Frans Grijzenhout in 2023 weer suggereren dat het toch aannemelijker was dat het Serpent het huis was waar Vermeer vanaf zijn huwelijk het grootste deel van zijn leven doorgebracht heeft. Grijzenhout nam hiervoor de Papenhoek als geheel onder de loep om te identificeren wie wanneer waar in deze voormalige buurt woonde en wie wanneer waarvan eigenaar was.
↑Bronmaterialen In de loop van de 20e eeuw werden diverse pogingen ondernomen om op basis van analyse van Vermeers schilderijen een idee te krijgen van hoe de ruimten eruitzagen. Dit bleek vrijwel onmogelijk omdat, ondanks Vermeers gave van een fotorealistische weergave, zijn werken niet verstoken waren van artistieke interpretaties.
In de jaren 1950 werd de hand gelegd op de inventaris van de inboedel, welke per ruimte in de toenmalige woning was ingedeeld.
In de loop van de jaren werden tevens meer archieven blootgelegd die helpen bij het vaststellen van de verblijfplaats van een persoon of familie in het vroegmoderne Delft:
Registers uit de 17e eeuw op basis waarvan haardstedengeld werd bepaald, een belasting op basis van het aantal haardsteden per huis in Delft. Hieruit blijkt dat in 1638 herberg Het Serpent zeven stookplaatsen telde en het huidige Oude Langendijk 25 slechts twee (dat waren er nog vier in 1600).[7][14]
Registers van de 17e tot en met 19e eeuw voor het vastleggen van de verponding van eigenaren (en soms huurders), een belasting op basis van de waarde van de jaarlijkse huur van de woning.
Halverwege de 17e eeuw werden alle eigenaren van huizen aan een Delftse gracht gedocumenteerd om op basis van de gevelbreedte van hun pand kadegeld te innen: belasting voor het onderhoud van waterwerken en kaden in de stad.
Vanaf eind 16e eeuw werd in Delft het huizenprotocol bijgehouden: de vastlegging van huiseigenaren per bouwkavel. Dit systeem bleef in stand tot 1811. Nederland was toen ingelijfd bij het Napoleontische Rijk en er werden toen voorbereidingen getroffen voor het kadaster-systeem dat in 1832 in werking zou treden - en dat tot heden gebruikt wordt.[13]
Registers waarin belastingen op persoonlijk vermogen werden vastgelegd, doorgaans in tijden van economische of financiële problemen van de toenmalige Republiek.
Het Groot Familiegeld-register was een belastingregister niet gericht op het vaststellen van eigendom van onroerend goed, maar op het bepalen van het vermogen van elk huishouden. Het register vermeldde alleen personen met een vermogen van 1.000 gulden of meer, die werden belast met 0,5%. Het register bevatte informatie over zowel eigenaren als huurders.
De meeste van genoemde registers uit de zeventiende, achttiende en vroege negentiende eeuw zijn gebaseerd op vaste routes die belastinginners door de stad volgden. Jarenlang volgden ze dezelfde route, langs de straten en grachten van hun wijk, om bij elke deur de verschuldigde belasting te innen. Pas vanaf 1733, toen de Staten van Holland een nieuw tarief voor de verponding oplegden, kreeg elk huis een uniek nummer.
Bouwkundige kennis van bouwkunst uit de 17e eeuw heeft zich in de loop van de tijd dermate ontwikkeld dat bouwkundigen en architecten zich rond 2000 nadrukkelijker in de discussie gingen mengen middels analyses van bouwkundige details die in Vermeers schilderijen te zien zijn: op basis van name type vloerbedekkingen en raamkozijnen en beglazing, dikte van de muren en plafondbalken menen de onderzoekers aanwijzingen te kunnen vinden over de tijd en in welke ruimten bepaalde schilderijen vervaardigd waren.
↑Bovendien lijken andere methoden Steadmans hypothese te ontkrachten, zoals de spijkergaten die in Vermeers doeken ontdekt zijn, wat zou suggereren dat hij touwtjes gebruikte om het perspectief handmatig uit te werken.
↑Ter plaatse van de huidige Buitenwatersloot 270, de 'Oude kogelgieterij'.
↑Ter plaatse van de huidige Buitenwatersloot 270, de 'Oude kogelgieterij'.
↑Het boek beschrijft de inzichten anno 2023 over Vermeers maatschappelijke positie, huishouden, geloofsleven, techniek en de invloed van zijn omgeving op zijn schilderkunst. De dan bekende kennis over zijn persoonlijke leven wordt er verbonden met zijn werk.
· ·
Overzicht van artikelen die relateren aan het leven en werk van Johannes Vermeer