Abdij van Saint-Wandrille
De abdij van Saint-Wandrille, voorheen abdij van Fontenelle (Frans: Abbaye de Saint-Wandrille de Fontenelle), is een benedictijnse abdij van de congregatie van Solesmes. De abdij is gelegen in de gemeente Rives-en-Seine (tot de reorganisatie in 2015 in de gemeente Saint-Wandrille-Rançon) in het Frans departement Seine-Maritime in Normandië. De abdij van Saint-Wandrille werd oorspronkelijk gesticht in 649 en kent een lange geschiedenis, waarin de abdij tot driemaal toe werd geplunderd en verwoest. Ook vandaag de dag wonen er monniken. De abdij is geclassificeerd als historisch monument (Frans: monument historique). GeschiedenisEerste stichtingDe abdij werd gesticht door Wandregesilus (Frans: Wandrille, † 668). Wandregesilus behoorde tot de Austrasische adel en had een hoge positie aan het hof van Dagobert I. Omdat hij zijn leven aan God wilde wijden, trok hij zich in 629 terug in de abdij van Montfaucon-d'Argonne. Later ging hij naar de abdij van Bobbio en vervolgens naar Romainmôtier, waar hij tien jaar bleef. In 648 keerde hij terug naar Normandië en stichtte daar het klooster van Fontenelle. De akte van schenking van de grond is gedateerd 1 maart 649. Wandregesilus kreeg het land van het klooster dankzij de invloed van zijn vriend Audoënus, bisschop van Rouen. Het nieuwe klooster volgde aanvankelijk de kloosterregel van Columbanus, de Ierse missionaris, kloosterstichter en later heilige, die Wandregesilus in Bobbio had ontmoet. Wandregiselus bouwde een 91 m lange basiliek in Karolingische stijl gewijd aan Sint-Pieter, die in 657 werd ingewijd door Audoënus. Het klooster verwierf uitgebreide eigendommen en was in eerste instantie zeer succesvol. In 740 trad echter een reeks lekenabten aan, waardoor het geestelijk leven in het klooster achteruitging. De kerk werd in 756 door brand verwoest. In 823 werd Ansegisus, neef van abt Gervold, benoemd tot abt van Fontenelle. Hij hervormde het klooster volgens de praktijk die hij eerder had toegepast in de abdij van Luxeuil. Bovendien herbouwde hij de kloosterkerk, waaraan hij een narthex en toren toevoegde. In de periode daarna werd de abdij een doelwit voor de Vikingen. Op 9 januari 852 staken ze het klooster in brand. De monniken vluchtten en namen de relikwieën van de kloosterstichters mee, eerst naar Boulogne, vervolgens naar Chartres (885) en daarna opnieuw naar Boulogne. In 944 verbleven ze een tijdje in de Sint-Pietersabdij van Gent, waar ze relikwieën van Sint-Wandregesilus en Sint-Ansbert achterlieten. In Gent zijn tevens enkele werken uit de kloosterbibliotheek van Saint-Wandrille bewaard gebleven, die de monniken klaarblijkelijk hadden meegenomen. Omstreeks 960 steunde de hertog van Normandië, Richard I, met behulp van Gérard de Brogne de wederopbouw van de kloostergemeenschappen in het hertogdom. De Brogne gaf charters uit die de teruggave van de verloren gegane eigendommen van de kloosters mogelijk maakten. Van 960 tot 966 had abt Maynard (Meinhard) de leiding over de abdij. Na zijn vertrek uit Saint-Wandrille stichtte hij de bekend geworden abdij op de Mont Saint-Michel, waarvan hij de eerste abt werd. Onder abt Gérard werd een nieuwe kerk gebouwd, maar deze was nog maar net voltooid toen in 1012 een blikseminslag het gebouw verwoestte. De monniken togen weer aan het werk om de kerk te herbouwen in romaanse stijl en in 1033 werd deze ingewijd. Twee eeuwen later, in 1250, brandde ook die kerk af. Abt Pierre Mauviel startte een nieuwbouwcampagne, maar door geldgebrek duurde het tot 1331 voordat het gotische bouwwerk voltooid was. Bloei en achteruitgangIn de middeleeuwen telde het klooster in tijden van voorspoed zo'n driehonderd monniken. De abdij was wijd en zijd bekend vanwege de gedegen opleiding van de monniken, waarbij literatuur, kunst, wetenschap en vooral kalligrafie veel aandacht kregen. Ook de bibliotheek van Saint-Wandrille was beroemd. Een van de meest opmerkelijke kopiisten was Harduin (Haduin, †811), een wiskundige die eigenhandig vier kopieën van de evangeliën schreef, verder een kopie van de brieven van de apostel Paulus, een psalter, drie sacramentaria, diverse manuscripten met preken en heiligenlevens, naast talrijke wiskundige werken. De Capitularia regum Francorum, een verzameling koninklijke capitularia, werd in de negende eeuw samengesteld onder abt Ansegisus, die ook opdracht gaf tot het schrijven van een kroniek van de abdij, de Gesta abbatum Fontanellensium. Enkele bekende middeleeuwse kloosterlingen die in de abdij begraven zijn:
De monniken van Fontenelle genoten veel rechten en privileges, waaronder vrijstelling van alle riviertollen op de Seine en het recht om belastingen te heffen in de nabijgelegen stad Caudebec. Het charter uit 1319 waarin hun belangrijkste privileges werden opgesomd werd in 1420 bevestigd door Hendrik V van Engeland en Normandië, en in 1436 door het Concilie van Bazel. In de zestiende eeuw werden in Fontenelle abten-commandeurs (Latijn: abbas commendatarius) aangesteld, personen die nauwelijks betrokken waren bij de abdij, maar wel de inkomsten opstreken. De welvaart van de abdij nam in deze periode sterk af. In 1631 stortte de veertiende-eeuwse klokkentoren van de kerk met aangrenzende delen van het gebouw in, maar de kruisgang en de kloostervleugels bleven gespaard. Het was gedurende deze tijd dat leden van de congregatie van Sint-Maurus ("mauristen") het kloosterleven in Frankrijk nieuw leven inbliezen. De abt-commandeur Ferdinand de Neufville nodigde de mauristen uit om de abdij over te nemen en te doen wat hij zelf niet kon of wilde. De mauristen accepteerden het aanbod en begonnen in 1636 met de restauratie van de abdijkerk. Er werden ook nieuwe vleugels, poorten en een grotere kapittelzaal en een nieuwe slaapzaal gebouwd. De abdij begon, althans materieel, aan een nieuwe bloeiperiode die 150 jaar zou duren. Franse RevolutieDe Franse Revolutie betekende het einde van de abdij van Saint-Wandrille. Na het decreet van 2 november 1789 van de Assemblée nationale constituante werd de abdij staatseigendom. Het decreet van 13 februari 1790 schrapte de religieuze orden, met uitzondering van de orden die verantwoordelijk waren voor openbaar onderwijs en liefdadigheidsinstellingen. Eind 1790 moesten de monniken de abdij verlaten. Eén van de monniken, Louis-François Lebrun, stierf als martelaar op een schip in de haven van Rochefort omdat hij had geweigerd de Eed van haat af te leggen. Op 1 oktober 1995 verklaarde paus Johannes Paulus II hem zalig. De abdij werd op 17 januari 1792 voor 100.000 frank verkocht aan Cyprien Lenoir (1737-1829). De kerk deed dienst als steengroeve en een deel van de gebouwen werd gesloopt. In 1826, tijdens de Restauratie, was de abdij nog steeds eigendom van Lenoir. Dit was een tijd waarin er meer aandacht werd besteed aan de gotische architectuur. De abdij werd bezocht door onder anderen de archeoloog en kunstenaar Eustache-Hyacinthe Langlois en de schrijver Victor Hugo. Tweede stichtingIn de tweede helft van de 19e eeuw was de abdij eigendom van de vrome Ierse aristocraat George Marie Stanislas Koska de Stacpoole (1829-1896), die er zelf in de zomer woonde en een deel reserveerde voor benedictijner monniken. Van 1863 tot 1867 werden de gebouwen hersteld. Eind 1893 werd de abdij opnieuw verkocht aan een organisatie die de gebouwen verhuurde aan de monniken van de abdij van Ligugé. Kardinaal Léon Thomas wilde de abdij nieuw leven inblazen en op 13 februari 1894 namen de benedictijnen er opnieuw hun intrek. Het klooster kreeg in 1898 de status van abdij en de eerste abt was Joseph Pothier. De gemeenschap zou echter niet lang standhouden omdat een nieuwe wet van de Derde Republiek van 1 juli 1901 een nieuwe vervolging van de religieuze orden en congregaties in gang zette. De monniken verhuisden daarop naar de Abdij Notre-Dame d'Orval in Belgisch Luxemburg. De abdij werd opnieuw privébezit. De Belgische schrijver en Nobelprijswinnaar voor de literatuur Maurice Maeterlinck was enige tijd eigenaar. Hij gebruikte de refter als theater. Derde stichtingOp 26 januari 1931 keerden de monniken terug uit hun ballingschap en sindsdien wordt het monastieke leven zonder verdere onderbrekingen voortgezet. Op 17 juni 1940 plunderde het Duitse leger het klooster, maar de bibliotheek, de kapel en de sacristie bleven gespaard. Geallieerde bombardementen in de nacht van 9 op 10 augustus beschadigden een deel van de zeventiende-eeuwse kloostergebouwen. In 1969 werd een middeleeuwse tiendschuur uit het Normandische dorp Canteloup overgedragen aan de abdij. De schuur werd ter plaatse herbouwd als kerk, die op 12 september 1970 werd ingewijd. Lijst van abten en priorsDe eerste abt van Fontenelle was de stichter Wandregesilus (Frans: Wandrille), naar wie de abdij later vernoemd werd. Van de eerste tien abten zijn er acht heilig verklaard. Vanaf de zestiende eeuw tot aan de Franse Revolutie werden abten-commandeurs aangesteld, die meestal elders andere hoge geestelijke ambten bekleedden en weinig bemoeienis hadden met het geestelijk leven in Saint-Wandrille. In deze periode kozen de monniken uit hun midden een prior. Na de restauratie van het religieuze leven in 1894 werden Jean-Martial Besse en François Chamard benoemd tot oversten, waarna Joseph Bourigaud, de abt van de abdij van Ligugé, in 1895 werd benoemd tot apostolisch administrator tot de benoeming van een abt in 1898. Abten
Priors
ErfgoedGebouwen
KroniekDe Karolingische kroniek Gesta abbatum Fontanellensium (Nederlands: "Handelingen van de abten van Fontanelle"), ook wel Gesta sanctorum patrum Fontanellensium, werd vermoedelijk in de jaren 830-840 geschreven door een monnik van de abdij. Het is een belangrijke bron voor de vroegste geschiedenis van de abdij en geeft daarnaast inzicht in het sociale en economische leven van een Frankisch klooster in het algemeen. Het is tevens het vroegste voorbeeld van monastieke geschiedschrijving in de Latijnse Kerk. De tekst behandelt de geschiedenis van de abdij in chronologische volgorde van de abten, te beginnen met Wandregesilus, de stichter van het klooster, tot Ansegisus, de negentiende abt. De laatste regels van de tekst vermelden het overlijden van Ansegisus. Opvallend zijn de 'gaten' in deze constructie, als gevolg van het weglaten van bepaalde abten. Zo worden de abten Lantbertus, Ansbertus en Einhard niet genoemd, hoewel zij een belangrijke rol spelen in de geschiedenis van het klooster en er in Saint-Wandrille zelfs hagiografieën over hen werden geschreven. Een mogelijke verklaring is dat, juist omdat er al ander materiaal over deze abten bestond, ze niet meer vermeld hoefden te worden in de Gesta abbatum. Volgens andere theorieën was de tekst niet af of zijn de hiaten het resultaat zijn van latere herzieningen. De exacte datering van de tekst is controversieel, aangezien het oudste nog bestaande manuscript dateert uit de elfde eeuw en het daarom niet mogelijk is paleografische conclusies te trekken over de periode waarin het werd geschreven. Een duidelijke indicatie is de sterfdatum van Ansegisus, 833, die in de tekst wordt vermeld. Het kan dus zijn dat de tekst pas na deze datum is voltooid; misschien zelfs pas in de jaren 840. Recentere overwegingen gaan ervan uit dat het manuscript zich over een langere periode heeft ontwikkeld, mogelijk al tijdens het (leken)abbiaat van Einhard (817–823), maar uiterlijk in de eerste jaren van Ansegisus (823–833). Externe link
Bronnen, noten en/of referenties
|
Portal di Ensiklopedia Dunia