Deze jong gestorven componist, die oorspronkelijk begraven lag op Père Lachaise te Parijs, is in 1876 herbegraven in de Dom van Catania, Sicilië. Hij heeft de tijd gevonden tien opera's te componeren in zowat evenveel jaren. Met Gaetano Donizetti en Gioacchino Rossini behoort hij tot de romantischepre-Verdi-generatie die een zwak hebben voor lyrische aria's en een belangrijk deel van het belcanto-repertoire leverden. Hij studeerde compositie aan het conservatorium in Napels bij Zingarelli. Hij schreef tevens ook daar zijn eerste werken.[1] In 1827 ging zijn derde opera Il Pirata (De piraat) in première in het Teatro alla Scala te Milaan. Het libretto is van Felice Romani en gebaseerd op een toneelstuk van de Ierse schrijver Charles Robert Maturin: Bertram, The Castle of St. Aldobrando. De opera werd vrij snel ook in andere landen opgevoerd, onder meer in Londen, Parijs en New York.
In 1829 volgde de vijfde opera, eveneens in het Teatro alla Scala: La Straniera (De vreemdelinge), wederom op een libretto van Romani naar Vicomte d'Arlincourts roman L'Étrangère. Ook deze opera kende nog tijdens Bellini's leven uitvoeringen in Londen, Parijs en New York.
Nauwelijks een jaar later ging zijn zesde opera in première, ditmaal in Venetië: I Capuleti e i Montecchi (De Capulets en de Montagues). Romani baseerde zich voor het libretto op een eerste versie van het Romeo en Julia-verhaal geschreven voor een andere componist Vaccai. Het succes bleef aanhouden. Ook in Dresden en Gent kwam de opera op de affiche.
La sonnambula (De slaapwandelaarster), nog steeds met Romani als librettist, ging in première in maart 1831 in het Carcano-theater in Milaan en zwermde uit over Europa en Noord-Amerika. De rol van Amina was een der favoriete rollen van Maria Callas, evenals de titelrol in de volgende Bellini-opera, te weten Norma, die in het Teatro alla Scala werd gecreëerd in december 1831 en die tot op heden het meest gespeelde van zijn werken is. Het libretto is opnieuw afkomstig van Romani, naar de gelijknamige tragedie van Alexandre Soumet. De beroemde aria Casta Diva is een van de hoogtepunten van deze opera.
Met zijn negende opera, Beatrice Di Tenda, trokken Bellini en Romani opnieuw naar het Teatro La Fenice in Venetië, waar de première in maart 1833 plaatsvond, hoewel het verhaal zich in Milaan afspeelt. De componist heeft nauwelijks twee en een halve maand over de partituur gedaan. De opera werd nogal sceptisch onthaald. Heden ten dage zijn de meningen over dit drama verdeeld.
Voor zijn laatste opera trok Bellini naar Parijs. I puritani ging daar in première in het Italiaans Theater in januari 1835. De librettist is Graaf Pepoli. Het verhaal speelt tijdens de burgeroorlog in Engeland.
Deze opera's worden nog vrij geregeld opgevoerd, vaak in concertante vorm. Naast Maria Callas had ook Joan Sutherland een zwak voor de titelrollen.
Werken
Alle werken van Bellini worden uitgegeven in de Edizione critica delle opere di Vincenzo Bellini, Milaan, Ricordi, 2003 e.v.
Bellini onderhield gedurende zijn leven contacten met verscheidene vrouwen. Hij is nooit getrouwd.
Hij leed aan chronische amoebendysenterie. Deze ziekte stak bij hem in 1835 in Parijs de kop weer op. Op 23 september 1835 stierf hij aan een acute ontsteking van de dikke darm en een abces in de lever.
Aanvankelijk werd hij begraven op de begraafplaats Père Lachaise in Parijs. In 1839 werd daar boven zijn graf een monument opgericht. In 1876, veertig jaar na zijn dood, werden zijn stoffelijke resten met groot ceremonieel van daar overgebracht naar zijn geboorteplaats Catania en herbegraven in de kathedraal aldaar.
[3]. Aan de Piazza Stesicoro in Catania staat een monument ter zijner eer.
↑Inedita, segnalata in Francesco Cesari, Nuove acquisizioni al catalogo vocale da camera di Vincenzo Bellini, in AA. VV. La romanza italiana da salotto, a cura di Francesco Sanvitale, EDT, Torino 2002, pp. 209-277 (221-2, 260-2).