Paradigma (taalkunde)In de taalkunde is paradigma de benaming voor een groep verschijningsvormen van een of meer woorden die tot op zekere hoogte als alternatieven voor elkaar kunnen worden beschouwd. Zulke taalvormen staan tot elkaar in "paradigmatische relatie", hetgeen wil zeggen dat in een bepaalde context steeds een van de vormen wordt gekozen. De keuze kan dwingend zijn opgelegd door het taalverband, wat in het bijzonder geldt voor synthetische talen. De keuze kan ook min of meer vrij zijn. WoordvormparadigmaEén woord kan soms meerdere vormen aannemen, en de mate waarin dit mogelijk is, is afhankelijk van het soort woord in kwestie, maar vooral ook van de taal waarin dat woord voorkomt. Talen als Latijn en Grieks kennen vele vormen voor hetzelfde woord: een werkwoord met vele vervoegingen, een zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord met veel verbuigingen. We kunnen dit nog zien in uitdrukkingen die wij aan het Latijn ontleend hebben. We gebruiken nog wel de uitdrukking
Maar wanneer een advocaat zijn cliënt gratis bijstaat, zeggen we wel dat hij dit doet
(Deze laatste uitdrukking hebben we indirect aan het Latijn ontleend, via het Noord-Amerikaans taalgebruik; maar het is Latijn.)
Een taal waarbij dit in hoge mate het geval is wordt een synthetische taal genoemd: het woord als geheel is een "allegaartje" van diverse taalkundige kenmerken. Wélke kenmerken dat zijn, hangt van de taal af: soms is er naast enkel- en meervoud nog een ander getal, de dualis. Soms komt er geen onzijdig geslacht voor. Een woordparadigma wordt populair ook wel "rijtje" genoemd, om voor de hand liggende redenen. Van zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden zegt men dat ze verbogen worden; het paradigma dat de vormverandering aangeeft, wordt dan ook wel de "verbuiging" genoemd. Paradigma en taalverwervingDe moedertaalleerling leert zijn taal niet door theorievorming, maar door gewenning en door het navolgen van praktische voorbeelden uit de directe omgeving. Het aanleren van paradigmata komt daaraan niet te pas, en vele sprekers van een synthetische taal (zoals het moderne Spaans) zouden niet eens bewust een paradigma kunnen presenteren. VormparadigmaverliesSyncretisme en nivellering zijn belangrijke factoren die ten grondslag liggen aan het eenvoudiger worden of verdwijnen van woordparadigma's. Als gevolg hiervan hebben uitgangen bijvoorbeeld in het algemeen de neiging af te slijten (deflexie), om te worden vervangen door een analytische omschrijving. Er blijven dan op den duur weinig vormparadigma's van één en hetzelfde woord over. We zien dat bijvoorbeeld in het Frans, waar weliswaar cognaten van de Latijnse stam bon- voortleven, maar met een sterk gereduceerd aantal verbogen vormen:
Dit gereduceerde paradigma is via een aantal tussenstadia bereikt. Hetzelfde geldt voor andere moderne talen als het Engels en het Nederlands, die nog maar in zeer geringe mate synthetisch zijn. In het Oudengels waren er nog vijf en later vier naamvallen, maar allengs werd de uitgang minder prominent, vervolgens toonloos, om daarna helemaal niet meer te worden uitgesproken. In het Nederlands moet eenzelfde ontwikkeling hebben plaatsgevonden, maar voor deze taal zijn veel minder tussenstadia overgeleverd dan voor het Engels, en reconstructie is moeilijker. Dit heeft oudere grammaticaschrijvers er niet van weerhouden toch naamvallen (de verschillende functiegebonden vormen) te willen reconstrueren. Voor het Nederlands zocht men enerzijds verschillende vormen in oudere teksten, maar vaak zonder voldoende grond. In de tijd dat er nog geen standaardtaal bestond (vóór de renaissance), was het vrij gemakkelijk onderling afwijkende vormen te vinden, hetzij door spellingvarianten, hetzij uit verschillende dialecten. De conclusie dat het hier om naamvallen ging, heeft later vaak geen stand kunnen houden. Het paradigma is in het Nederlands overigens niet verdwenen. Het volgende overzicht biedt slechts een greep.
Paradigmatische groepAlternatieven kunnen echter ook een bewuste keuze uit een groep taalelementen vergen. Dan is er sprake van een heel ander soort paradigma.
Het hierboven getoonde paradigma laat zien dat de klasse van alternatieven betrekkelijk heterogeen kan zijn. Het kan om een zelfstandig naamwoord gaan (Serge), om een zelfstandig naamwoord met lidwoord (de bal), daar kan een voorbepaling bij komen (nietsvermoedende) of juist een nabepaling (met de roestige fiets). Maar ook een voornaamwoord (ons, niemand) past in het paradigma. Vorm- en betekenisparadigmaBij de zojuist besproken paradigmatische groep is van betekenisvariatie sprake. Het paradigma laat een aantal alternatieve betekenisdragers toe: het is een betekenisparadigma. Bij het woordparadigma daarentegen gaat het vaak primair om een vormparadigma: er is geen verschil in betekenis tussen goed (een goed kind) en goede (een goede jongen), maar het zinsverband schrijft een andere vorm voor: er is een vormparadigma. Alternatieven in vorm en in betekenis kunnen overigens hand in hand gaan. Zo wordt kwam gerekend tot het vormparadigma van kom of komen. Er is verschil in vorm, maar tegelijkertijd verschil in betekenis; kwam is immers de vorm die bij het betekeniselement "verleden, voorbij" hoort: het is een verledentijdsvorm. Elementen in absentiaParadigma: in absentiaParadigmatische keuzes leiden er dus toe dat in een bepaald verband slechts één vorm wordt gekozen; de alternatieven worden verworpen. Die alternatieven fungeren, in de woorden van de taalkundige Ferdinand de Saussure, in absentia, want ze zijn afwezig: er is voor die alternatieven níét gekozen, al kunnen we wel reconstrueren dat de keuze zich heeft voorgedaan.
(Overigens sprak De Saussure niet van "paradigmatisch" maar van "associatief".) Zinsbouw: in praesentiaTaalbouwsels hebben daarentegen ook bepalende elementen in praesentia, die dus wél aanwezig zijn. Men vindt ze terug in de zinsconstructie (woordvolgorde, andere woorden die bepalend zijn). Zo kan men zien dat bono in relatie staat tot het aanwezige pro; komt tot het ervoor staande hij. Deze relatie in praesentia is niet paradigmatisch, maar is terug te vinden (aanwezig) in het taalbouwsel (woordgroep, zin), en is daarmee onderdeel van de syntaxis. Zie ook |
Portal di Ensiklopedia Dunia