Johann Baptist von Spix
Johann Baptist von Spix (Höchstadt a/d Aisch, 9 februari 1781 – München, 13 mei 1826) was een Duitse ontdekkingsreiziger en natuuronderzoeker vooral taxonoom. BiografieVon Spix was het zevende kind uit een gezin van elf. In Bamberg studeerde hij filosofie, in Würzburg eerst theologie maar onder invloed van de romantische natuurfilosoof Friedrich von Schelling veranderde hij dat in medicijnen en natuurwetenschappen. Nadat Von Spix een tijdje als arts gepraktiseerd had in Bamberg, werd hij op voorspraak van Von Schelling, met een beurs van koning Maximiliaan I Jozef van Beieren persoonlijk door de Bayerische Akademie der Wissenschaften uitgezonden naar Parijs om zich daar te bekwamen, bij onder anderen Georges Cuvier, in de toenmalig moderne onderzoekmethoden in de dierkunde. Na terugkeer werd Von Spix in 1810 benoemd tot adjunct-hoofd, en in 1811 tot conservator van de nieuwe Zoologische Staatssammlung München. Van 1817 tot 1820 deed Von Spix mee met een Oostenrijkse natuurwetenschappelijke expeditie naar Brazilië, samen met Carl Friedrich Philipp von Martius. Hij stierf in 1826, op 45-jarige leeftijd, waarschijnlijk aan een tropische ziekte. Werk en nalatenschapIn 1811 verscheen zijn Geschichte und Beurtheilung aller Systeme in der Zoologie nach ihrer Entwicklungsfolge von Aristoteles bis auf die gegenwärtige Zeit, een verhandeling over taxonomie waarmee hij naam maakte; in 1813 werd hij volwaardig lid van de Beierse Akademie. Het geïllustreerde verslag van zijn tochten in het binnenland van Brazilië leverde hem een grote bekendheid op, zowel in Duitsland waar de romantische natuurbeleving indertijd uiterst populair was, als later in het land zelf omdat zijn geschriften een uniek document vormen van de toenmalige omstandigheden in het Amazonebekken.[1] De verzamelde specimens vormden een collectie van 6.500 planten, 2.700 insecten, 85 zoogdieren, 350 vogels, 150 amfibieën en reptielen en 116 vissen. Verder bracht hij ook twee indianenkinderen mee naar München. Omdat hij op betrekkelijk jonge leeftijd overleed, kon Von Spix zelf veel minder organismen beschrijven dan hij had verzameld. Hij was de soortauteur van 9 genera and 75 Zuid-Amerikaanse vogelsoorten waaronder Spix' nachtzwaluw (Nyctipolus hirundinaceus), Spix' sjakohoen (Penelope jacquacu), Spix' muspapegaai (Forpus xanthopterygius), kleine nothura (Nothura minor) en mesbekpauwies (Mitu tuberosum).[2] Maar hij beschreef ook zoogdieren waaronder het mantelaapje (Saguinus bicolor), de ruigpootvampier (Diphylla ecaudata) en de franjelipvleermuis (Trachops cirrhosus) en vissen zoals Boulengerella cuvieri. Veel van de door hem verzamelde specimens zijn door anderen beschreven maar naar hem vernoemd zoals de Spix' ara (Cyanopsitta spixii), een bijna uitgestorven soort papegaai, waarvan door hem in 1819 een exemplaar werd verzameld. Daarnaast zijn nog veel meer gewervelde en ongewervelde dieren, waaronder ook fossielen van de pterosauriër Santanadactylus spixi, naar hem vernoemd. De Zoologische Staatssammlung München heeft haar tijdschrift voor zoölogie Spixiana genoemd. Supplement 9 (1983) is een Festschrift gewijd aan leven en werk van Von Spix.[3] Publicaties (selectie)
Bronnen, noten en/of referenties
|