Jan I Albrecht van PolenJan I Albrecht (ook Albert, Pools: Jan I Olbracht, Litouws: Jonas Albrechtas; Krakau, 27 december 1459 — Toruń, 17 juni 1501) was van 1492 tot aan zijn dood koning van Polen. Hij was een telg van het Huis Jagiello. LevenJan I Albrecht besteeg in 1492, na de dood van zijn vader, als derde zoon van Casimir IV van Polen, de troon, terwijl zijn jongere broer Alexander over het groothertogdom Litouwen heerste. Hij voerde hervormingen door, die de adel in haar positie versterkte. In het Statuut van 1496 werd vastgelegd dat de toegang tot de hogere kerkelijke ambten slechts voor de edelen was voorbehoud, dat de burgerij de aankoop van landgoederen werd ontzegd en perkte de vrijheid van de boeren in. In het buitenlands beleid concentreerde hij zich vooral op de Turken en probeerde de Poolse situatie te verbeteren, doordat hij de Donauvorstendommen controleerde. De zuidelijke delen van Polen en Litouwen werden verwoest door invallen van de Krim-Tataren, die hiertoe door de Ottomanen waren aangemoedigd. Deze laatsten veroverden in 1484 de forten van de Kiliya en Białogród aan de Zwarte Zee. Koning Jan I Albrecht ondernam in 1497 een veldtocht tegen de Ottomanen in beide steden, maar had geen succes, omdat zijn nominale vazal, Stefanus III van Moldavië, zich tegen hem keerde. Tijdens zijn bewind werd vanaf 1493 een vaste landdag ingevoerd (Sejm), die uit afgevaardigden en een senaat bestond. Ter compensatie voor het feit dat hij zich bij de verkiezing van de koning van Hongarije niet als kandidaat had gesteld tegenover zijn broer, de Boheemse koning Wladislaus II, stond deze aan hem op 20 februari 1491 de pandheerschappij over het Silezische hertogdom Głogów af, dat hij tot 1496 zou behouden.[1] Voorouders
Noten
Referenties
|
Portal di Ensiklopedia Dunia