Henri Storck
Henri Storck (Oostende, 5 september 1907 – Brussel, 17 september 1999) was een Vlaams cineast en een van de eerste Belgische documentairemakers. Storck groeide op in de omgeving van Spilliaert, Ensor, Permeke en Labisse. Hij ontdekte de camera in het begin van de jaren dertig, het gouden tijdperk van de experimentele film in België. Met een mobiele, lichte, Duitse camera, een Kinamo, draaide hij poëtische, surrealistische kortfilms die uitgroeiden tot klassiekers. Zijn beginjaren kenmerkten zich door experimenten en de zoektocht naar 'zuivere cinema'. Later concentreerde hij zich op sociaal-progressieve thema's. In 1938 stichtte hij het Koninklijk Belgisch Filmarchief met André Thirifays en Pierre Vermeylen. Zijn realistische stijl plaatst hem bij de internationale avant-garde. BiografieAls jonge enthousiasteling stichtte Storck met vrienden en liefhebbers in 1928 een filmclub in Oostende. René Clair kwam op zijn verzoek naar Oostende en Storck vertoonde De generale lijn van Sergej Eisenstein. In die late jaren twintig begon hij aan zijn oeuvre. Als "officiële cinegrafist" van zijn geboortestad maakte hij sinds 1930 documentaires. Hij ontwikkelde zijn negatieven in een zelf ingericht labo en vertoonde een eigen actualiteitenprogramma in een stadsbioscoop met orkestbegeleiding. Tegelijk hield hij zich bezig met zijn geërfde schoenenzaak in de Adolf Buylstraat. Gaandeweg werd hij een gewaardeerde documentairemaker met internationale allures, geïnspireerd door Flaherty. De camera was daarbij “geen stomme getuige maar een werktuig dat de kunstenaar de mogelijkheid biedt vorm te geven aan een nieuwe werkelijkheid van hetgeen hij waarneemt”, aldus Storck. Jaren dertigCarrièrebepalend was zijn aanwezigheid op het tweede 'Congrès International du Cinéma Indépendent' in 1930, dat voor de gelegenheid in Brussel plaatsvond. De eerste editie vond een jaar eerder plaats in Zwitserland. Het congres was een verzamelplaats voor avant-garde filmmakers, zoals Hans Richter, George Altman en hun Belgische collega's Charles Dekeukeleire, Joseph Buysse en Carl Vincent. Storck vertoonde er zijn poëtische probeersels van de zee, de wind en het zand, onder de titel Beelden van Oostende uit 1929-1930. Jean Vigo die er zijn A propos de Nice presenteerde, spotte "Wat een water, wat een water!", het was begin van hun vriendschap. Germaine Dulac, directrice van de maatschappij Gaumont Francofilm Aubert nam daarop de twee jongelingen onder haar vleugels. Zo belandde Storck in zijn Parijse 'leerschool'. Hij assisteerde bij de film Dainah la Métisse van Jean Grémillon in 1931. In de zomer van dat jaar keerde hij terug naar Oostende, waar hij een kleine film realiseerde, half fictie, half droom: Strandidylle. Hij trok naar Parijs om de beelden te sonoriseren en werd Jean Vigo’s assistent bij Zéro de conduite uit 1933. Even verschijnt hij er in soutane. In dat jaar maakte Storck met Joris Ivens Misère au Borinage. Die film groeide uit tot een mythe. Qua stijl is de film beïnvloed door de Franse surrealistische en de Russische school en toont hij bindingen met de Belgische en Vlaamse realiteit. De Grote Depressie en het veranderende politieke klimaat in Europa zorgde ervoor dat filmmakers zich in die tijd politieker oriënteerden. De film is een gepassioneerd verslag van de barre levensomstandigheden tijdens de crisis van het interbellum. In zijn Het huis der ellende uit 1937 komt het thema opnieuw aan bod. Tweede WereldoorlogHenri Storck wilde gedurende de Duitse bezetting koste wat het kost blijven filmen. Hij bood de Duitse filmdistributeur Tobis Brussel zijn diensten aan. Hij maakte van 1942 tot 1944 het vijfluik Symphonie paysanne waarvoor de Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie als financier functioneerde. Deze omstreden organisatie kon wel een mooie film gebruiken, waarin het boerenleven werd geïdealiseerd. Het werk bestond uit 5 kortfilms; Lente, Zomer, Herfst, Winter en Boerenbruiloft. Voorts bekleedde Storck tijdens de oorlog verschillende bestuursfuncties bij 'foute' instellingen.[1] Naoorlogse jarenNa de Tweede Wereldoorlog legde Storck zich toe op de kunstfilm met zijn films over Paul Delvaux, Félix Labisse en Pieter Paul Rubens. In 1951 draaide hij zijn enige langspeelfilm, Le banquet des fraudeurs of Het Banket van de smokkelaars, fictie naar een scenario van Charles Spaak met als producent Frantz Van Dorpe. Storck werkte in opdracht van de BRT, de RTB en van internationale instellingen. Hij verrichtte veel productiewerk:
Storck in woord en beeldZelf vertelt Storck over zijn relatie met de werkelijkheid en de wijze waarop hij die ziet door de camera.
Onderscheidingen en realisatiesAan de Vrije Universiteit Brussel is een leerstoel naar Storck vernoemd. Verder is hij:
OeuvreFilms
MedewerkingStorck trad op in twee films:
Als onderwerpZelf was hij meer dan eens het onderwerp van een film, zoals in Autour du Borinage, een kortfilm door Jean Fonteyne uit 1933-1936 en in Profils : Henri Storck, een film van 45 minuten van Hadelin Trinon en Jean-Pierre Grombeer voor de RTB. Verder zijn er:
Les enfants de Borinage (lettre à Henry Storck) van Patrick Jean uit 1999 is een reactie op Storcks 'Borinage'. De documentaire toont, net als genoemde brief aan Storck, hoe de Borinage vandaag nog steeds in dezelfde armoede leeft. Publicaties
Literatuur
Bronnen, noten en/of referenties
|
Portal di Ensiklopedia Dunia