Vanaf de jaren veertig stelde hij zich ook in dienst van opkomende cineasten zoals Christian-Jaque, Georges Lampin en André Cayatte. Hij werkte ook regelmatig samen met zijn landgenoot, de scenarist en filmregisseur Albert Valentin. Ze kenden elkaar uit de tijd dat ze samen sleutelden aan scenario's voor films van Grémillon. Spaak werkte de scenario's uit voor de eerste films die Valentin alleen regisseerde, waaronder de bittere tragikomedie La Vie de plaisir (1943). In 1943 was Spaak lid van Die Rote Kapelle, een verzetsbeweging tegen de nazi's. In 1948 regisseerde hij Le Mystère Barton, zijn enige film. De film behaalde weinig succes.
Jaren vijftig
In het pakkende gerechtsdrama Justice est faite (1950) toonde Spaak samen met coscenarist Cayatte overtuigend aan dat het rechtssysteem helemaal niet onfeilbaar was. De film werd zowel met de Gouden Leeuw (1950) als de Gouden Beer (1951) onderscheiden. In 1952 schreef hij het scenario voor de enige fictiefilm van zijn landgenoot Henri Storck, het komisch-avontuurlijke Le Banquet des fraudeurs. In 1954 leende hij zijn talent aan het drama Le Grand jeu, Robert Siodmaks remake van Feyders meesterwerk van het poëtisch realismeLe Grand Jeu (1934). Met regisseur Duvivier, met wie hij vroeger zeven keer een vaste tandem had gevormd, werkte hij een laatste keer samen voor de thriller La Chambre ardente (1962). Met de opkomst van de Nouvelle Vague op het einde van de jaren vijftig werd Spaak minder en minder gevraagd en bloedde zijn carrière langzamerhand dood.
Charles Spaak overleed in 1975 op 71-jarige leeftijd in Nice.