Xanthine, vroeger ook aangeduid als xanthinezuur en volgens de IUPAC 3,7-dihydro-purine-2,6-dion, is een purinebase die voorkomt in de meeste organen en weefsels van praktisch alle organismen. Verbindingen waarvan het centrale deel van het molecuul gevormd wordt door de twee ringen in xanthine, worden aangeduid als xanthines.
Xanthines vormen een groep alkaloïden die veel gebruikt worden vanwege de stimulerende effecten en als bronchodilatatoren, vooral in het behandelen van astma. De effecten zijn echter breed en de therapeutische breedte is smal waardoor ze niet het meestgebruike astmamedicijn zijn. Het therapeutische niveau is 10-20 microgram/mL bloed. Giftigheidtekenen zijn onder andere trillen en misselijkheid.
Xanthines zijn purinederivaten en worden in zeer kleine hoeveelheden gevonden in nucleïnezuren.
De verschillende methylxanthines hebben niet alleen effect op de luchtwegen, maar verhogen ook de hartslag en de kracht waarmee het hart pompt, bij hoge doses treden hartritmestoornissen op. In het centraal zenuwstelsel stimuleren zij alertheid, het ademhalingscentrum, en worden ze toegepast ter bestrijding van apneu bij kinderen. Bij hoge dosis treedt misselijkheid op, die niet met anti-braakmiddelen te bestrijden is. Methylxanthines stimuleren de afgifte van pepsine en maagzuur.
Methylxanthines worden in de lever door cytochroom P450 gemetaboliseerd.
niet-selectieve adenosinereceptor antagonist[6] waarmee het slaperigheid veroorzakende adenosine tegengewerkt wordt.
De verschillende verbindingen vertonen een grote spreiding aan activiteit ten gevolge van het grote aantal subtypes van de receptor. Er is daarom een groot aantal synthetische xanthines ontwikkeld, en lang niet altijd met een of meer methylgroepen, in de zoektocht naar grotere selectiviteit voor het enzym fosfodiesterase of de subtypes van de adenosinereceptor.[7]
↑Gene A. Spiller. (1998). GEEN TITEL OPGEGEVEN Caffeine – CRC Press (Boca Raton) ISBN 0-8493-2647-8
↑ abUJ. Deree, J.O. Martins, H. Melbostad, W.H. Loomis, R. Coimbra. (2008). Insights into the regulation of TNF-alpha production in human mononuclear cells: the effects of non-specific phosphodiesterase inhibition.Clinics (Sao Paulo). 63pag.: 321–328DOI:10.1590/S1807-59322008000300006
↑L.J. Marques, L. Zheng, N. Poulakis, J. Guzman, U. Costabel. (1999). Pentoxifylline inhibits TNF-alpha production from human alveolar macrophagesAm. J. Respir. Crit. Care Med.. 159pag.: 508–511
↑ abM. Peters-Golden, C. Canetti, P. Mancuso, M.J. Coffey. (2005). Leukotrienes: underappreciated mediators of innate immune responsesJ. Immunol.. 174pag.: 589–594
↑J.W. Daly, K.A. Jacobson, D. Ukena. (1987). Adenosine receptors: development of selective agonists and antagonistsProg. Clin. Biol. Res.. 230pag.: 41–63
D.W.MacCorquodale. (1929). The synthesis of some alkylxanthinesJ. Amer. Chem. Soc.. 51pag.: 2245–2251DOI:10.1021/ja01382a042
A. Sunshine, E.M. Laska, C.E. Siegel (RICHARDSON-VICKS, INC). (1989). Analgesic and anti-inflammatory compositions comprising xanthines and methods of using same Internetpagina: WO patent 1985002540, 22 maart 1989 toegekend
J.W. Daly, W.L. Padgett, M.T. Shamim. (1986). Analogues of caffeine and theophylline: effect of structural alterations on affinity at adenosine receptorsJ, Medicinal Chem,. 29pag.: 1305–1308DOI:10.1021/jm00157a035
J.W. Daly, K.A. Jacobson, D. Ukena. (1987). Adenosine receptors: development of selective agonists and antagonistsProgress in Clinical and Biological Research. 230pag.: 41–63
O.H. Choi, M.T. Shamim, W.L. Padgett, J.W. Daly. (1988). Caffeine and theophylline analogues: correlation of behavioral effects with activity as adenosine receptor antagonists and as phosphodiesterase inhibitorsLife Sciences. 43pag.: 387–398DOI:10.1016/0024-3205(88)90517-6
M.T. Shamim, D. Ukena, W.L. Padgett, J.W. Daly. (1989). Effects of 8-phenyl and 8-cycloalkyl substituents on the activity of mono-, di-, and trisubstituted alkylxanthines with substitution at the 1-, 3-, and 7-positionsJ. Medicinal Chem.. 32pag.: 1231–1237DOI:10.1021/jm00126a014
J.W. Daly, I. Hide, C.E. Müller, M. Shamim. (1991). Caffeine analogs: structure-activity relationships at adenosine receptorsPharmacology. 42pag.: 309–321DOI:10.1159/000138813
D. Ukena, C. Schudt, G.W. Sybrecht. (1993). Adenosine receptor-blocking xanthines as inhibitors of phosphodiesterase isozymesBiochemical Pharmacology. 45pag.: 847–851DOI:10.1016/0006-2952(93)90168-V
J.W. Daly. (2000). Alkylxanthines as research toolsJournal of the Autonomic Nervous System. 81pag.: 44–52DOI:10.1016/S0165-1838(00)00110-7
J.W. Daly. (2007). Caffeine analogs: biomedical impactCellular and Molecular Life Sciences. 64pag.: 2153–2169DOI:10.1007/s00018-007-7051-9
M.P. González, C. Terán, M. Teijeira. (2008). Search for new antagonist ligands for adenosine receptors from QSAR point of view. How close are we?Medicinal Research Reviews. 28pag.: 329–371DOI:10.1002/med.20108
P.G. Baraldi, M.A. Tabrizi, S. Gessi, P.A. Borea. (2008). Adenosine receptor antagonists: translating medicinal chemistry and pharmacology into clinical utilityChemical Reviews. 108pag.: 238–263DOI:10.1021/cr0682195