Probleem van het lijdenHet probleem van het lijden is de vraag waarom een almachtige, alwetende en goede God, zoals voorgesteld door de monotheïstische religies, kwaad en lijden in zijn schepping zou toestaan. Voor velen is het probleem van het bestaan van het kwaad het voornaamste bezwaar tegen een geloof in God en zodoende een antigodsbewijs. Het agnostische standpunt wordt vaak in de vorm van een dilemma verwoord: Als God iedereen liefheeft, dan zou hij het kwaad uit de wereld willen. En als hij almachtig is, dan zou hij in staat zijn om dit te doen. Maar het kwaad bestaat. Daarom kan God niet tegelijk almachtig en liefhebbend zijn.[1] ProbleemstellingEpicurusEpicurus (341 v.Chr. - 270 v.Chr.) was de eerste die het probleem filosofisch formuleerde en bestudeerde. De volgende reductio ad absurdum wordt wel de paradox van Epicurus genoemd (parafrase):
Ook de 18e-eeuwse filosoof David Hume formuleerde het probleem op een gelijkaardige manier in zijn 'Dialogues Concerning Natural Religion'.[2] J.L. MackieMeer recentelijk heeft de Australische filosoof John Leslie Mackie (1917–1981) het probleem in de vorm van deze drie proposities geformuleerd:[3]
Mackies conclusie is dat, wanneer we de werkelijkheid van het kwaad erkennen, God blijkbaar niet zowel almachtig als uiterst goed kan zijn. Vertrekkend vanuit die aanname stelt hij de volgende alternatieven voor:
"Theodicee" of oplossingEen oplossing voor het probleem van het lijden wordt een theodicee genoemd. IrenaeusDe theodicee van de 2e-eeuwse bisschop Irenaeus stelt: deze wereld is de beste van alle mogelijke werelden, omdat deze de mens in staat stelt zich volledig te ontwikkelen. Sinds Irenaeus zijn er talloze doorwerkingen van geweest, zoals die van Origenes, Friedrich Schleiermacher, John Hick en Richard Swinburne. Dit concept stond ook aan de basis van Leibniz' Théodicée. AugustinusDe 5e-eeuwse kerkvader en theoloog Augustinus van Hippo stelde dat het kwaad slechts privatio bono was, een afwezigheid van het goede. Vergelijkbaar met het duister als afwezigheid van licht. Naar iets slechts kan dan alleen verwezen worden als een negatieve vorm van iets goeds, bijvoorbeeld (on)rechtvaardigheid. Het kwaad is in zijn visie geen schepping van God. God schiep de mensheid met een vrije wil om goed of kwaad te doen zodat ook het stellen van slechte daden mogelijk was. Augustinus steunde daarbij op het verhaal uit Genesis over de zondeval. Latere theorieënLatere theorieën minimaliseren vaak een van de premissen van Epicurus, onder andere door een andere definitie van kwaad, almacht en goedheid te introduceren.
Een andere optie is het "probleem van het lijden" in een breder perspectief te plaatsen. Dan komen zaken als verantwoordelijkheid en keuzevrijheid van de mens in beeld, in combinatie met de verplichting om met de bekende en verborgen consequenties van keuzes te leven. Veel religies postuleren een eeuwig leven en daarvan afgeleid een volmaakt en eeuwig hiernamaals, in tegenstelling tot het aardse bestaan. Het aardse lijden valt daardoor in het niet, bezien vanuit het perspectief van de volmaakte eeuwigheid. In sommige religies wordt het aardse lijden gerechtvaardigd als een morele voorbereiding op de eeuwigheid. Peter KreeftDe christelijke Amerikaanse filosoof Peter Kreeft geeft verschillende oplossingen:[4]
Zie ookBronnen en noten
|
Portal di Ensiklopedia Dunia