Orde van de Ster van Indië (Verenigd Koninkrijk)De Meest Verheven Orde van de Ster van Indië (Engels: Most Exalted Order of the Star of India) is een koloniale ridderorde die door koningin Victoria op 1 januari 1861 ten behoeve van haar Indische Keizerrijk werd ingesteld. De orde kende behalve de souverein en de grootmeester drie graden:
De leden voerden de letters "GCSI", "KCSI" en "CSI" achter hun naam. Sinds 1947 zijn er geen leden meer benoemd, alhoewel koningin Elizabeth nog wel de souvereine van deze orde is gebleven. Het laatste (gewone) lid van deze orde, Singh Prabhakar Bahadur (1911-2009), de Maharaja van Alwar (KCSI) stierf in februari 2009 in New Delhi. Het motto van de orde is "Het licht van de hemel leidt ons" (Engels: "Heaven's light our guide") en de ster van de orde verscheen ook op de standaard van de Indische onderkoning die "ex officio" grootmeester en grootcommandeur van deze orde was. In de hiërarchie van de Britse orden volgde deze orde op de Orde van het Bad en was daarmee de vijfde orde. Een andere Britse koloniale ridderorde, de veel vaker verleende Orde van het Indische Keizerrijk volgde in rang op Orde van de Ster van Indië. GeschiedenisDe orde was bedoeld als een politiek instrument om de Indische prinsen en de hoogste bestuursambtenaren aan de Britse kroon te binden. Om de orde exclusief te houden vonden er weinig benoemingen plaats. Na 1947 werden er geen nieuwe leden meer benoemd. In de vorm en nomenclatuur van de orde werd het kruis zorgvuldig vermeden. Men wilde de hindoeïstische en islamitische prinsen niet bruuskeren. Er zijn daarom geen Grootkruisen en de kleinoden kregen de vorm van medaillons. Om de schatrijke Indisch vorsten te kunnen imponeren werd de orde van een mantel, een kostbare keten en versierselen met diamanten voorzien. Bestuursambtenaren konden na 30 jaar dienst in de orde worden opgenomen, maar Britse prinsen, onderkoningen en de Indische prinsen waren van deze eis vrijgesteld. De machtigste Indische vazallen zoals de Nizams of Hyderabad, de Maharajas van Mysore, de Maharajas van Jammu en Kasjmir, de Maharajas van Baroda, de Maharajas van Gwalior, de Nawabs van Bhopal, de Maharajas van Indore, de Maharajas van Udaipur, de Maharaja van Cochin, de Maharajas van Travancore, de Maharajas van Jodhpur en de Maharaos van Cutch werden vrijwel altijd in de Orde benoemd. Voor de honderden kleinere vorsten was de onderscheiding een bijzondere eer. Rudyard Kipling schreef een komisch gedicht over een prins die in zijn achterlijke rijkje grote hervormingen in bestuur en gezondheidszorg doorvoert in de hoop een "GCSI" te verwerven en na te zijn teleurgesteld met een benoeming in de Orde van het Indische Rijk zijn hervormingen weer ongedaan maakt en alles weer laat verslonzen. Dames, anders dan Indische prinsessen, werden niet in de orde opgenomen en de laatsten werden dan merkwaardig genoeg "Ridders" en geen "Dames" in de orde. De eerste vrouwelijke "Ridder" was H.H. Nawab Sikandar Begum Sahiba, Nawab Begum van Bhopal in 1861. In 1911 bezochten koning George V en koningin Mary India en werden de statuten gewijzigd om deze "Keizerin van India" tot Ridder Grootcommandeur te kunnen benoemen. Insignia en kledingDe ordekleding van de grootcommandeurs was een lichtblauwe satijnen mantel gevoerd met witte zijde. De daarop gedragen keten was van goud. De grootcommandeurs droegen ook een gouden ronde ster die met diamanten was versierd en een met diamanten versierd gouden juweel aan een lichtblauw lint over de rechterschouder. De ridders-commandeur droegen geen keten maar een zilveren juweel aan een lint om de hals en een zilveren ster. Beide zonder diamanten. De grootcommandeurs en ridders-commandeurs werden in de Britse adelstand verheven en mochten zich "Sir" of "Lady" noemen. Grootcommandeurs mochten ook schildhouders aan hun wapen toevoegen. De ridders-commandeur en de leden mochten een "circlet" of band met het motto en een juweel van de orde in hun wapen opnemen. Mediabestanden die bij dit onderwerp horen, zijn te vinden op de pagina Order of the Star of India op Wikimedia Commons.
|