Martinus Anne Wijnaendts

Martinus Anne Wijnaendts
Algemeen
Geboren Huis Welgelegen, aan de Zweth, Overschie, 16 november 1793
Overleden Delft, 15 mei 1842
Partij moderaat
Functies
1822-1827;
1839-1842
lid stedelijke raad van Delft
1825-1827 wethouder van Delft
1825-1838 lid Provinciale Staten van Holland
1827-1838 lid Gedeputeerde Staten zuidelijk deel van Holland
1838-1842 lid Tweede Kamer der Staten-Generaal
Portaal  Portaalicoon   Politiek

Martinus Anne Wijnaendts (Huis Welgelegen, aan de Zweth, Overschie, 16 november 1793 - Delft, 15 mei 1842) was wethouder van Delft, lid van gedeputeerde staten van Zuid-Holland en lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Familie

Wijnaendts, lid van de familie Wijnaendts, was een zoon van Willem Wijnaendts (1757-1839), kandidaat-notaris en procureur, eigenaar van een brouwerij en een houtzaagmolen te Overschie, schout en maire aldaar, en diens eerste vrouw Catharina Adriana Criellaert (1764-1796). Hij trouwde in 1813 Catharina Johanna Overgaauw Pennis (1792-1814), dochter van mr. Cornelis Overgaauw Pennis (1765-1843), burgemeester van Delft, en hertrouwde in 1816 Anna Elisabeth Rosina Voet (1798-1833). Uit het eerste huwelijk werd een zoon, Willem, geboren; uit het tweede huwelijk werden vier kinderen geboren, onder wie:

  • Mr. Willem Wijnaendts (1814-1884), burgemeester laatstelijk van Gorinchem, lid provinciale staten van Zuid-Holland, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
  • Mr. Martinus Anne Wijnaendts (1824-1885), lid gemeenteraad van Delft, plaatsvervangend kantonrechter aldaar

Loopbaan

Wijnaendts volgde zijn vader op als beheerder van een bierbrouwerij. In 1822 werd hij benoemd tot raad van de gemeente Delft; in 1826 volgde zijn benoeming tot wethouder.[1] De raad koos hem op 1 juni 1824 tot plaatsvervangend lid van de provinciale staten van Holland; na het overlijden van het effectieve lid, op 14 december 1824, volgde hij op als effectief lid van de staten. Hij werd gekozen tot lid van gedeputeerde staten van Holland op 4 juli 1827; aangezien deze functie onverenigbaar was met wethouder- en raadslidmaatschap nam hij ontslag uit deze beide laatste functies.[2] In 1832 werd hij door de gouverneur benoemd als lid van een commissie belast met het toezicht op de cholera.[3] Op 5 juli 1838 werd hij door de staten van Holland gekozen als lid van de Tweede Kamer.[4] Aangezien het Tweede Kamerlidmaatschap wel verenigbaar was met het gemeenteraadslidmaatschap werd hij in 1839 opnieuw gekozen, en nam zitting als lid van de raad van Delft; met ingang van 2 januari werd hij, als opvolger van de tot burgemeester benoemde mr. H. Berkel, tot wethouder benoemd.[5] Hij was ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en overleed in mei 1842.[6]