MariaverschijningMariaverschijningen zijn een vorm van private openbaring en betreffen verklaringen van christelijke gelovigen die beweren de Maagd Maria, de moeder van Jezus, te hebben zien verschijnen. Ook verschijningen van Jezus Christus zelf en van andere religieuze figuren komen voor. ZieIncidentieDe meeste verklaringen over Mariaverschijningen vinden plaats in een rooms-katholieke, oosters-orthodoxe of oriëntaals-orthodoxe context. Voor 16 november 1851 werd geen enkele verschijning door de katholieke kerk als authentiek erkend. Verschijningen van Maria werden, na onderzoek, erkend als bovennatuurlijk door de plaatselijke bisschop. Dit werd slechts hoogzelden door het Vaticaan bijgetreden. Zo heeft het belangrijkste Mariaal bedevaartsoord wat betreft het aantal bedevaarders, dat van Onze Lieve Vrouw van Guadelupe in Mexico nooit meer dan een pastorale goedkeuring gekregen. De erkenning van de bovennatuurlijke aard van verschijningen in Amsterdam, gedaan door de bisschop van Haarlem, werd in 2020 tenietgedaan, nadat de Congregatie van de Geloofsleer opnieuw op zijn veroordeling van 1974 had gewezen. Vaak groeien deze plaatsen uit tot bedevaartplaatsen (Mexico, La Salette, Lourdes, Fatima, Banneux, Medjugorje, enz.). Meestal worden deze beweerde verschijningen gemeld door individuele personen of door een kleine groep. Soms werden natuurverschijnselen, die op zelfde ogenblik als de verschijning plaatsvonden, door talrijke aanwezigen beleefd. Van de verschijning in Zeitun, boven op een Koptische kerk, zouden echter honderdduizenden getuige geweest zijn. Mariaverschijningen spelen vaak een rol in de volksdevotie en zijn onderdeel van het katholieke en orthodoxe geloof. Het is vooral vanuit pastorale overwegingen dat plaatselijke bisschoppen het volksgeloof bijtraden, soms vele jaren later, wanneer de plaats van verschijning een belangrijk bedevaartsoord was geworden. Soms gebeurde dit wel erg lang nadien: Le Laus na bijna 400 jaar, Tepejac na meer dan 200 jaar, Champion na 150 jaar, Gietrzwald na 100 jaar. Anno 2019 had de Katholieke Kerk vijftien bovennatuurlijke Mariaverschijningen in zekere mate erkend, door een beslissing van de plaatselijke bisschop. De goedkeuring betreffende de eerste onder de hierna opgesomde gevallen, die betreffende Onze-Lieve-Vrouw van Guadelupe in Mexico, was niet méér dan een in 1754 door de paus gegeven pastorale goedkeuring, zonder formele erkenning van de verschijningen die in 1531 zouden hebben plaatsgevonden. De overige 'erkenningen' dateren allemaal uit de 19e, 20e en 21e eeuw.
Beoordeling in de Katholieke KerkAlgemeenDe Rooms-Katholieke Kerk hecht geen groot belang aan verschijningen, om een aantal redenen.[1]
SitueringPrivate verschijningen zijn hiërarchisch helemaal onderaan de bronnen van het depositum fidei te situeren. Dit is de graad van theologische zekerheid van een geloofspunt. Deze zijn in dalende volgorde van belang:
CriteriaHet overgrote deel van de verschijningen wereldwijd is niet van bovennatuurlijke oorsprong. Slechts een klein aantal verschijningen worden als zodanig wel aanvaard door de Kerk. Om dit belangrijk onderscheid te kunnen herkennen heeft de Kerk een aantal vaststaande criteria, op basis waarvan de verschijning wordt beoordeeld.[2] De actuele uitwerking hiervan bestaat in het document van de Congregatie voor de Geloofsleer uit 1978, getiteld Normen van de congregatie om het verder zetten van het beoordelen van vermeende verschijningen en openbaringen.[3] Een vermeende verschijning kan onderzocht worden door ofwel de lokale bisschop van de plaats waar de vermeende verschijning plaatsvond, ofwel de nationale bisschoppenconferentie waartoe het lokale bisdom behoort, ofwel de Heilige Stoel. Deze autoriteiten hebben echter geen verplichting om een vermeende verschijning te onderzoeken, zelfs indien dit gevraagd wordt. De overgrote meerderheid van de vermeende verschijningen wordt, om een veelheid aan redenen, nooit onderzocht. Een minderheid wordt wel onderzocht. In dat geval verloopt een (volledige) erkenningsprocedure in twee fasen. Eerste faseIn een eerste fase wordt een voorafgaandelijk onderzoek gevoerd met betrekking tot de feiten van de vermeende verschijning. Aan een aantal positieve én negatieve criteria moet cumulatief worden voldaan, opdat de tweede fase kan worden aangevat. De criteria zijn technische begrippen, opgenomen in het document, en zijn:
Indien er cumulatief aan al deze criteria werd voldaan wordt een voorlopig besluit gevat dat stelt dat, momenteel en tot nader order, er geen elementen voorhanden zijn die de vermeende bovennatuurlijke verschijning aantonen, bewijzen of doen vermoeden, maar er evenmin elementen zijn die een eventuele bovennatuurlijke verschijning uitsluiten. Er is gerede twijfel omtrent het wel of niet bestaan van een bovennatuurlijke oorsprong. Het zou kunnen, maar het zou evengoed niet kunnen. Deze status wordt non constat de supernaturalite genoemd. Een verder onderzoek kan, maar moet niet, worden gevoerd door de autoriteiten om zekerheid te krijgen omtrent het bovennatuurlijk karakter van de vermeende verschijning. Slechts een klein deel van de onderzochte verschijningen behoort tot deze categorie. Indien er cumulatief aan al deze criteria niet werd voldaan wordt de vermeende verschijning afgekeurd, ofwel formeel door middel van het vaststellen van de status constat de non supernaturalite op een plechtige wijze, ofwel informeel door het stopzetten van elk verder onderzoek door de onderzoekende autoriteit. Dat wil zeggen dat er elementen aanwezig zijn die de bovennatuurlijke oorsprong onherroepelijk uitsluiten. Het overgrote deel van alle onderzochte verschijningen behoort tot deze categorie. Beroep tegen dergelijke beslissingen kan altijd worden ingesteld. Maar de autoriteit in kwestie is niet verplicht hierop in te gaan. Tweede faseIn een tweede fase kan op basis van het voorlopig onderzoek - afgesloten met de status van non constat supernaturalite - een gedetailleerd onderzoek gedaan worden. Dit kan gebeuren door de lokale bisschop, nationale bisschoppenconferentie of de Heilige Stoel. De criteria worden uitgebreid en zijn door de jaren heen steeds strenger geworden, zodat slechts een zeer klein aantal onderzochte verschijningen wordt voorzien van de status van onweerlegbare bovennatuurlijkheid. Verschijningen worden geacht zeer uitzonderlijke gebeurtenissen te zijn. Indien onomstotelijk zou blijken dat er sprake is van een bovennatuurlijk ingrijpen, kan de status constat de supernaturalite worden vastgesteld door de autoriteiten. Maar deze vaststelling is enkel mogelijk als de Heilige Stoel, direct of indirect, zijn goedkeuring heeft verleend. Beroep tegen dergelijke beslissing kan altijd worden ingesteld. Maar de autoriteit in kwestie is niet verplicht hierop in te gaan. Richtlijnen van 17 mei 2024Op 17 mei 2024 vaardigde het Dicasterie voor de Geloofsleer aangepaste richtlijnen uit betreffende verschijningen, in aanvulling van de richtlijnen van 1978. De sceptische en afwijzende houding van de katholieke Kerk tegenover verschijningen werd hierin bevestigd. Voor de beoordeling van gemelde verschijningen of andere bovennatuurlijke fenomenen, werd een gradatie in zes categorieën vooropgesteld. De meest gunstige is de zesde categorie, die nochtans geen erkenning van de verschijning of het fenomeen inhoudt, maar alleen een "nihil obstat" verleent voor het toelaten van verering, omdat er aanwijzingen zijn dat de H. Geest in een bepaald geval werkzaam is geweest. De vijf andere categorieën houden veel sceptische beoordelingen in, tot en met de laagste categorie die zonder meer een afwijzing of zelfs een veroordeling inhoudt. Het zijn de plaatselijke bisschoppen die tot de opname in een van de vooropgestelde categorieën beslissen, met nochtans een uiteindelijke beslissing die toebehoort aan het Vaticaan. Bibliografie
Bronnen, noten en/of referenties
|
Portal di Ensiklopedia Dunia