Georgische parlementsverkiezingen 1919
De verkiezingen voor de Georgische Grondwetgevende Vergadering vonden plaats van 14 tot en met 16 februari 1919, negen maanden na de oprichting van de Democratische Republiek Georgië. De verkiezingen kenden algemeen kiesrecht voor beide geslachten en alle etnische minderheden en stonden open voor alle politieke partijen, waarvan er vijftien op het stembiljet stonden. De mensjewistische Sociaaldemocratische Partij van Georgië won met 81% van de stemmen de verkiezingen, en kreeg daarmee 109 van de 130 zetels in het parlement. Er kwamen nog drie andere partijen in de volksvertegenwoordiging. Onder de verkozen leden waren vijf vrouwen. AchtergrondOp 26 mei 1918 had de Democratische Republiek Georgië zich onafhankelijk verklaard van de Transkaukasische Democratische Federatieve Republiek, een federatie van Georgië, Armenië en Azerbeidzjan die eerder in 1918 opgericht was na de Russische Revoluties van 1917 en de val van het Russische Rijk. De Nationale Raad van Georgië, vanaf oktober 1918 'Parlement' genoemd, begon meteen na de onafhankelijkheid met het opstellen van regels voor de verkiezing van een Grondwetgevende vergadering.[1] De Grondwetgevende Vergadering moest een volksvertegenwoordigende wetgevende macht worden, verkozen door middel van algemeen kiesrecht. De belangrijkste taak van de Grondwetgevende Vergadering werd het formuleren van een grondwet.[2] In deze periode had de republiek te maken met verschillende bedreigingen die het bestaan van de republiek ondermijnden, waaronder territoriale claims van de Armenen die uitmondden in de Armeens-Georgische Oorlog, aanvallen van het Witte Leger onder leiding van Anton Denikin om de controle over Abchazië, en Turkse aanspraken op Adzjarië, de havenstad Batoemi en het grootste deel van Samtsche-Dzjavacheti. De Azerbeidjzanen eisten delen in het oosten van Georgië op, waaronder het door Georgië gecontroleerde Zakatala. Binnenlands waren er ook bolsjewistische elementen met steun uit Rusland actief tegen het mensjewistisch bestuurde Georgië. Desalniettemin waren de voorbereidingen voor democratische verkiezingen eind 1918 klaar, en werd besloten de verkiezingen in februari 1919 te houden, na het begin van de Vredesconferentie van Parijs waar veel Georgische leiders bij aanwezig zouden zijn. KiesstelselOp 22 november 1918 werd de kieswet aangenomen die bepaalde dat de verkiezingen volgens algemeen kiesrecht zouden plaatsvinden ongeacht geslacht en "door middel van gelijke, rechtstreekse en geheime stemming met evenredige vertegenwoordiging".[1] Er gold geen kiesdrempel, en de kiesgerechtigde leeftijd was 20 jaar. Personen die regelmatig in het leger waren ingeschreven, hadden alleen passief kiesrecht. De stembiljetten werden in het Georgisch en in andere talen gedrukt in districten waar etnische minderheden woonden. PartijenEr werden 15 partijen en hun kandidatenlijsten door de centrale verkiezingscommissie goedgekeurd om deel te nemen aan de verkiezingen en deze kregen een lijstnummer. In totaal stonden 600 personen kandidaat, waarvan 26 vrouw. De kandidatenlijsten varieerden in grootte van een tot 130 kandidaten.[3] De Sociaaldemocratische Partij, of ook wel de Mensjewistische Partij van Georgië, was de belangrijkste deelnemende partij. Deze regeerde sinds de onafhankelijkheid feitelijk al over de Democratische Republiek Georgië en was ook in de laatste jaren onder het Russische regime een populaire partij met verkozen afgevaardigden in de Russische Doema.[4] De Socialistisch-Federalistische Revolutionaire Partij van Georgië was de tweede belangrijke partij, en was in de jaren 1907-1917 een belangrijke partij in de Georgische afvaardiging naar de Russische Doema. Na de Oktoberrevolutie vormde de partij een anti-bolsjewistisch blok met de Georgische sociaaldemocraten, de Armeense Dasjnak en Azerbeidzjaanse Müsavat. De Nationaaldemocratische Partij, achtte zichzelf ideologisch verwant met de Georgische liberale intellectueel en aanjager van de nationale bevrijdingsbeweging, Ilia Tsjavtsjavadze en was de enige grotere rechtse partij.[5] De Georgische Socialistisch-Revolutionaire Partij was kort voor de verkiezingen opgericht en kende veel leden die uit de Russische Sociaal-Revolutionaire Partij kwamen. De partij was uitgesproken links en voerde een oppositie-campagne tegen voornamelijk de sociaaldemocraten, waarbij het zich concentreerde zich op de plattelandskiezers.[6] Er deden ook partijen mee die etnische of religieuze minderheden vertegenwoordigden, zoals de Armeense Partij in Georgië - "Dashnaktsutiun", Nationale Raad van Moslims en de Groep van Moslims van Bortsjalo, een district ten zuiden van Tbilisi dat grotendeels het hedendaagse Kvemo Kartli beslaat met veel Azerbeidzjaanse moslims. ResultatenDe verkiezingsresultaten werden op 9 maart 1919 officieel bekendgemaakt. De Sociaaldemocratische Partij had 81% van de stemmen gekregen, en wist daardoor een ruime meerderheid van 109 van de 130 zetels te bemachtigen. De Socialistisch-Federalistische Revolutionaire Partij en de Nationaal-Democratische Partij wisten beiden acht zetels te winnen, en de Socialistisch-Revolutionaire Partij kreeg er vijf. De opkomst was 61%. Voor het eerst in de Georgische politieke geschiedenis werden vrouwen in een nationaal volksvertegenwoordigend orgaan gekozen. De vijf vrouwen van de Sociaaldemocratische partij waren Eleonora Ter-Parsegova-Machviladze (#36 op de kieslijst), Minadora Ordzjonikidze-Torosjelidze (#61), Kristine Sjarasjidze (#72), Elisabeth Nakasjidze-Bolkvadze (#79) en Anna Sologasjvili (#110).[7] Door slechte weersomstandigheden in met name de berg- en hooglandregio's en de veiligheidssituatie in enkele andere gebieden konden de verkiezingen daar in februari 1919 niet plaatsvinden.[8] Deze werden voor een deel in augustus 1919 ingehaald. Op 27 tot 29 maart 1920 vond een tweede ronde inhaalverkiezingen plaats in een aantal andere districten, waarvan Soechoemi de belangrijkste was.[9] Door deze tussenverkiezingen veranderde de samenstelling van het parlement en kwamen er twee extra partijen bij.[10] Het totaal aantal uitgebrachte stemmen kwam daarmee op 618.675. Inzegening parlementOp 12 maart 1919 werd de eerste sessie van de Grondwetgevende Vergadering gehouden en werd Nikoloz (Karlo) Tsjcheidze gekozen tot voorzitter ervan.[11] Tevens werd als eerste daad de onafhankelijkheidsverklaring van 26 mei 1918 bekrachtigd door alle 130 leden. Er kwam een zevenkoppig presidium, dat voorgezeten werd door Tsjcheidze. Verder zaten hierin vice-voorzitter Alexander Lomtatidze, secretaris Konstantine Dzjaparidze, tweede secretaris Kristine Sjarasjidze en de gewone leden Grigol Natadze, Ekvtime Takaisjvili en Simon Mdivani. Op 14 maart 1919 werd Noë Zjordania herkozen tot voorzitter van de regering.[12] De belangrijkste taak van de volksvertegenwoordiging was het samenstellen van een grondwet, die in juli 1920 in ontwerp klaar was. De grondwetsartikelen werden vervolgens stuk voor stuk beoordeeld en aangenomen. De hele grondwet van 17 hoofdstukken en 149 artikelen werd op 21 februari 1921 bekrachtigd tijdens de invasie van het Rode Leger en vier dagen voordat hoofdstad Tbilisi viel. Het parlement bleef zijn werk tot 16 maart in Batoemi uitoefenen, waar de grondwet werd gepubliceerd. Nadat het parlement de regering verordoneerd had naar het buitenland te vertrekken om zich in ballingschap voor de onafhankelijkheid in te zetten, bleven de meeste parlementsleden in Georgië. De meerderheid werd op verschillende momenten in de daaropvolgende jaren door de Sovjetautoriteiten geëxecuteerd.[11]
Internationale reacties
Zie ookReferenties
|