Lachner werd geboren in een muzikaal gezin. Zijn vader Anton Lachner was organist en van hem kreeg hij zijn eerste muziekles. Gedurende zijn schooltijd op het gymnasium in Neuburg an der Donau kreeg hij tegelijkertijd les in compositie bij Franz Xaver Eisenhofer (1783-1855). Na de dood van zijn vader in 1822 ging hij naar München en studeerde aldaar verder bij onder anderen Caspar Ett, maar gaf tegelijkertijd ook zelf muziekles in de stad. Verder speelde hij viool, cello, hoorn en contrabas in verschillende orkesten in München, vooral in het orkest van het Isartortheater. In 1823 werd hij organist aan de Lutherse stadkerk in Wenen en studeerde wederom tegelijkertijd zowel bij Simon Sechter (muziektheorie, contrapunt, fuga), bij Abbé Maximilian Stadler als bij hofkapelmeester Joseph Weigl (orkestdirectie). Korte tijd later werd hij opgenomen in een kunstenaarskring om Franz Schubert en Moritz von Schwind. Hij raakte bevriend met Franz Schubert. Ook met Ludwig van Beethoven was hij in contact.
Carrière als dirigent
In 1826 werd Lachner tweede dirigent en vanaf 1828 chef-dirigent van het orkest aan het Kärntnertortheater in Wenen. Vervolgens was hij van 1834 tot 1836 dirigent van het orkest aan het hof in Mannheim. In 1836 ging hij terug naar München en werd dirigent van de hofopera, maar leidde ook de concerten van de Musikalische Akademie en van de koninklijke vocaalkapel. Deze benoeming tot hofkapelmeester was het gevolg van het succes van zijn compositie Sinfonia passionata, die in Wenen in 1835 tijdens een wedstrijd een eerste prijs won. In 1852 benoemde men hem tot Generalmusikdirektor. Toen de koning Lodewijk II van BeierenRichard Wagner naar München haalde, ging Lachner met pensioen. De musicoloog M. Würz schreef in Musik in Geschichte und Gegenwart, dat Lachner als dirigent in München ...voor de ontwikkeling van zijn orkest en voor de stimulantie van het publieke muzikale smaak...belangrijk heeft gewerkt. Hij organiseerde ook muziekfestivals in 1855 en 1863 in München.
Vooral de interpretaties van werken van Ludwig van Beethoven werden als exemplarisch aangezien. Alhoewel hij met succes ook opera's van Richard Wagner heeft uitgevoerd, stond hij diens muziek weigerend tegenover. In 1853 werd hij met de Beierse Maximiliaansorde voor Wetenschap en Kunst onderscheiden. In zijn geboortestad Rain werd een straat naar hem vernoemd, maar zijn naam is ook vertegenwoordigd in het gebroeders Lachner museum en in de naam van een school (gebroeders-Lachner-middelschool). In 1883 werd Franz Lachner ereburger van de stad München.
Carrière als componist
Lachner was een zeer productief componist. In zijn oeuvre dat ongeveer 200 werken omvat zijn bijna alle genres vertegenwoordigd. Zijn stijl is door Beethoven, Louis Spohr, Giacomo Meyerbeer, maar vooral door zijn vriend Franz Schubert beïnvloed. Zijn muziek wordt gekenmerkt door een kundige beheersing van de vorm en vooral van het contrapunt. De kracht van Lachner wordt onmiskenbaar in de doorwerking van zijn sonatevorm. Tot zijn grootste successen behoren de cantate Die vier Menschenalter, de opera Catarina Cornaro, zijn Requiem, zijn zevende orkestsuite en het Nonet, voor blaasinstrumenten.
Na zijn dood daalde de interesse in Lachners muziek snel. Zijn zeer conservatieve stijl raakte uit de mode. Pas tegen het einde van de 20e eeuw is er weer een begin van een uiteenzetting met de muziek van Lachner te herkennen. Niet al zijn werken zijn evenwaardig, maar de beste composities tonen hem als zekere beheerser van de compositorische middelen, waarom hij tot de belangrijke vocaal- en instrumentaal componisten mag gerekend worden.
1866Festmarsch in Es majeur, voor koperensemble (4 trompetten, hoorn in Es, 4 hoorns in F, 3 trombones, tuba en Bombardon), pauken, 4 kleine trommen, 1 grote trom en bekkens, op. 143
Feierlicher Marsch uit de "Suite nr. 1 in d-mineur", voor harmonieorkest, op. 113 - bewerkt door Hermann Schmidt
Stephan Hörner, Hartmut Schick (Hrsg.): Franz Lachner und seine Brüder. Hofkapellmeister zwischen Schubert und Wagner (= Münchner Veröffentlichungen zur Musikgeschichte. Bd. 63). Bericht über das Musikwissenschaftliche Symposium anlässlich des 200. Geburtstages von Franz Lachner, veranstaltet von der Gesellschaft für Bayerische Musikgeschichte und dem Institut für Musikwissenschaft der Universität München, München, 24. – 26. Oktober 2003. Tutzing: Schneider Verlag, 2006, ISBN 3-7952-1215-4
Clarissa Höschel: Franz Lachner in seiner Zeit, in: Literatur in Bayern. Heft 74, Dezember 2003, ISSN 0178-6857, pp. 50–63.
Jürgen Wulf: Die geistliche Vokalmusik Franz Lachners. Biographische und stilistische Untersuchungen mit thematischem Verzeichnis (= Studien und Materialien zur Musikwissenschaft. Bd. 18), Olms, Hildesheim u. a. 1999, ISBN 3-487-10863-1 (Münster, Univ., Dissertation, 1995).
Wolfgang Suppan, Armin Suppan: Das Neue Lexikon des Blasmusikwesens, 4. Auflage, Freiburg-Tiengen, Blasmusikverlag Schulz GmbH, 1994, ISBN 3-923058-07-1
Paul E. Bierley, William H. Rehrig: The Heritage Encyclopedia of Band Music - Composers and Their Music, Westerville, Ohio: Integrity Press, 1991, ISBN 0-918048-08-7
Andreas Masel: Das Große Ober- und Niederbayerische Blasmusikbuch; mit Beiträgen von Stephan Amethsbichler, Stefan Hirsch und Heinz Wohlmuth; Ehrentafel der Ober- und Niederbayerischen Blasmusikkapellen, Herausgegeben vom Musikbund von Ober- und Niederbayern, Wien: Verlag Christian Brandstätter, 1989, 543 p.
Harald Johannes Mann: Die Musikerfamilie Lachner und die Stadt Rain, Deibl, Rain 1989. 192 S.