Rubbra groeide op in een arbeidersfamilie. Van zijn moeder kreeg hij de eerste pianolessen. Om de inkomsten van de familie te verbeteren werkte hij na zijn schoolperiode bij een Britse spoorwegmaatschappij. Op 16-jarige leeftijd gaf hij zijn eerste pianorecital met werken van Cyril Scott. Rubbra viel zo op bij Scott, dat deze laatste hem aansluitend lessen voor piano en compositie gaf. Vier jaar later won hij een studiebeurs en kon daarmee aan het Royal College of Music in Londen studeren, onder andere compositie bij Gustav Holst en harmonieleer en contrapunt bij Reginald Owen Morris. Beiden hadden sterke invloed op zijn muzikale ontwikkeling. Vooral de studie van de muziek uit de Tudorperiode in de Engelse renaissance riep zijn enthousiasme op. In 1925 studeerde hij af aan het Royal College of Music en ging werken als freelance componist, leraar en muziekcriticus. Zijn vakmanschap is te herkennen in zijn boekje Counterpoint uit 1960, waarin hij elementaire principes en mogelijkheden behandelt.
Tot de Tweede Wereldoorlog leidde hij een kunstenaarsleven als pianist en componist (in beide functies werkte hij met een reizende theatergroep), leraar en criticus. In de jaren dertig raakte zijn werk meer bekend. Hij had toen al een eigen stijl ontwikkeld. De eerste vier symfonieën die hij toen schreef, leverden hem waardering van vakmensen op, alhoewel zijn desinteresse voor bijzondere effecten een breder succes in de weg stond. Rubbra gaf voorrang aan contrapunt boven andere zaken: zijn instrumentatie werd wel als "simpel" aangeduid.
Na de Tweede Wereldoorlog zorgde het op vooruitgang gerichte klimaat steeds meer voor tegenwind. Hij werd als conservatief beschouwd, wat bij een nadere blik op zijn oeuvre niet altijd blijkt. Voorbeelden zijn het 2e deel Scherzo polimetrico uit het 2e strijkkwartet en het 2e deel uit zijn concert voor altviool en orkest. De symfonieën 5 tot 7 waren destijds succesvol en werden door de dirigentenLeopold Stokowski, Sir Adrian Boult en Sir John Barbirolli uitgevoerd.
Alhoewel hij zich zeer verbonden voelde met Oosterse religies bekeerde hij zich in 1948 tot de Katholieke Kerk.
Het pianoconcert in G, gecomponeerd voor de BBC in 1955, is opgedragen aan Ali Akbar Khan, de virtuoze Hindoestaanse sarodspeler, die hij in mei 1955 in Londen hoorde toen hij net bezig was met het pianoconcert.[1] De sarod is een instrument uit de Hindoestaanse muziek. Het is een fretloossnaarinstrument met 4 melodie-snaren, 2 ritmische snaren (chikari) en enige akkoord-snaren. Bovendien is de sarod voorzien van circa 18 tarafs, resonantie-snaren. Rubbra was diep onder de indruk van Khans improvisaties en de interactie tussen Khan en zijn medemuzikanten. Hij was van mening dat westerse musici met hun meer individualistische houding veel konden leren van deze musici met hun kwaliteiten. Deze ervaring vindt zijn neerslag in het pianoconcert.[1]
Ook Rubbra’s liefde voor de natuur komt tot uiting in het pianoconcert.[1] Van 1934 tot het einde van de jaren vijftig woonde hij in de buurt van het kleine dorpje Speen in Chiltern, waar hij interesse kreeg in tuinieren en botanie. Het eerste deel van het concert heeft de botanische titel 'Corymbus' (tuil). Een tuil is een samengestelde, van boven platte of iets afgeronde bloeiwijze waarbij de onderste bloemstelen zoveel langer zijn dan de bovenste, dat alle bloemen ongeveer op dezelfde hoogte staan. Bij een tuil staat de jongste bloem in het midden.
Naast de botanische betekenis, zei Rubbra dat hij het woord 'corymbus' voor het eerst tegenkwam in de titel van een gedicht van Francis Thompson, A Corymbus for Autumn.[1] Thompson was, net als Rubbra, een rooms-katholiekebekeerling, en het gedicht combineert op opvallende wijze klassieke mythologische en christelijke beelden in zijn beschrijving van de herfstnatuur.
De opening van het concert is uiterst bescheiden met zijn aarzelend stijgende arpeggio en drie noten die steeds herhaald worden. Op de hoestekst van een lp uit 1958 vergeleek Rubbra deze maten met de 'trage, bijna voorzichtige benadering van de muziek' zoals hij het had gehoord in de improvisaties van Ali Akbar Khan. Aan de andere kant is het orkestrale timbre van solo-hobo en hoorns erg pastoraal en typisch Engels.[1] Het tuilprincipe wordt volgens Rubbra muzikaal uitgedrukt in de manier waarop ‘elk idee, belangrijk of onbelangrijk, altijd wordt uitgewerkt als het terugkeert.
Het tweede deel is een 'filosofisch en soms gepassioneerd gesprek' tussen piano en orkest waarbij piano en orkest uiteindelijk naadloos tot een sluitende conclusie komen.[1]
De finale is een vrolijk rondo, een rustieke dans, geïnspireerd op passages uit Thompsons gedicht waarin de rijk vruchtbare herfst wordt uitgebeeld als een seizoen van bacchantische feesten.[1]
Vriendschap met Arthur Bliss
Rubbra en Bliss waren een groot deel van hun leven dik bevriend.[1] Na de première van Rubbra's pianoconcert op 21 maart1956, uitgevoerd in de Royal Festival Hall door Denis Matthews en het Orkest van de BBC onder leiding van Malcolm Sargent, schreef Bliss een zeer positieve recensie waarin hij Rubbra met het ‘unieke en mooie werk’ feliciteerde. Jaren later, kort voor zijn dood, was Bliss heel erg geëmotioneerd toen Rubbra zijn tiende symfonie aan hem opdroeg als teken van hun lange vriendschap.[1]
Improvisaties over Virginal-Stukken van Giles Farnaby, op. 50
Farnaby's Conceit
His Dreame
His Humour
Loth to Depart
Tell me, Daphne
Sinfonietta voor groot strijkorkest, op. 163
Brassband
Variations on "The Shining River", voor brassband, op. 101 (was in 1958 verplicht werk bij de Nationale Britse Brassband Kampioenschappen in de Royal Albert Hall in Londen)
Natum Maria Virgine, adventcantate voor solisten, gemengd koor en orkest, op. 136
Nine Tenebrae Responsories for Maundy Thursday - Tenebrae Motets, op. 72 nr. 1-9
First Nocturn
In monte Oliveti
Tristis est anima mea
Ecce vidimus eum
Second Nocturn
Amicus meus
Judas mercator pessimus
Unus ex discipulis
Third Nocturn
Eram quasi agnus innocens
Una hora non potuistis
Seniores populi
Salutation voor gemengd koor, op. 82
Veni Creator Spiritus voor gemengd koor en orkest, op. 130
Koor (overig)
Inscape, suite voor gemengd koor, strijkorkest en harp, op. 122 - tekst: Gerard Manley Hopkins
Song of the Soul, voor gemengd koor en orkest, op. 78
The Morning Watch, motet voor gemengd koor en orkest, op. 55
Solozang
1963The Jade Mountain, cyclus voor zangstem en piano, op. 116
A Night Thought On Terrace Tower
On Hearing Her Play the Harp
An Autumn Night Message
A Song of the Southern River
Farewell To a Japanese Buddhist Priest Bound Homeward
Amoretti, vijf sonnetten, op. 43
Sonnet LXXVIII: Lacking My Love I Go From Place To Place
Sonnet LXX: Fresh Spring, The Herald Of Love's Mighty King
Sonnet LXXXIX: Like As The Culver On THe Bared Bough
Sonnet XXXVII: What Guile Is This, That Those Her Golden Tresses
Sonnet XL: Mark When She Smiles With Amiable Cheer
Five Spencer Sonnets voor tenor en strijkers, op. 42
Sonnet II: Unquiet Thought, Whom At The First I Bred
Sonnet IV: New Yeat, Forth Looking Out Of Janus' Gate
Sonnet VI: Be Nought Dismayed That Her Unmoved Mond
Sonnet XLIII: Shall I Then Silent Be Or Shall I Speak?
Sonnet LXVIII: Most Glorious Lord Of Life, That On This Day
Four Mediaeval Latin Lyrics voor bariton en strijkorkest, op. 32
Rondel: Tempus Est Iocundum
Plaint: Dum Estas Inchoatur
Pastoral: Ecce, Chorus Virginum
Lament: Planctus
Ode to the Queen voor zangstem en orkest, op. 83
Sound forth celestial organs
Fair as unshaded light
Yet once again, let us our measures move
Kamermuziek
Sonate nr. 1, voor viool en piano, op. 11
Sonate nr. 2, voor viool en piano, op. 31
Strijkkwartet Nr. 1 in F groot, op. 35
Sonate in G groot, voor cello en piano, op. 60
Meditationi sur Coeurs Désolés, voor blokfluit en klavecimbel (of dwarsfluit of hobo en piano), op. 67
Pianotrio Nr. 1 in 'één deel, op. 68
Strijkkwartet Nr. 2 in E groot, op. 73
Sonate in C groot voor hobo en piano, op. 100
Strijkkwartet Nr. 3, op. 112
Sonate nr. 3 voor viool en piano, op. 133
Pianotrio Nr. 2 op. 138
Strijkkwartet Nr. 4 op. 150
Duo voor althobo en piano, op. 156
Orgel
1949Prelude and Fugue on a Theme of Cyril Scott, op. 69
Meditation, op. 79
Piano
Sonatina, op. 19
Nine teaching pieces, op. 74 (vraagt een tweede pianist)
Introduction, Aria and Fugue, op. 104
Eight preludes, op. 131
Bibliografie
Mary Booker: Music-making in the British Isles from 1890 to 1990, Ilfracombe, Devon: Arthur H. Stockwell, 1994, 172 p., ISBN 978-0-722-32745-6
Lewis Foreman: From Parry to Britten : British music in letters 1900-1945 - A chonological anthology including correspondence by ..., London: B.T. Batsford Ltd., 1987, 332 p., ISBN 0931340039