Arrest Harmonisatiewet
Het Harmonisatiewet-arrest (HR 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725, NJ 1989, 469.) is een uitspraak van de Nederlandse Hoge Raad waarin werd bepaald dat wetten in formele zin niet mogen worden getoetst aan het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Casus en procesverloopBezuinigingen in het hoger onderwijs, neergelegd in de "Harmonisatiewet", leidden tot een verhoging van het collegegeld en tot beperking van het recht op studiefinanciering voor een bepaalde groep studenten. Zij vorderden van de president in kort geding de Staat te bevelen de nieuwe wetsbepalingen niet toe te passen, omdat deze in strijd zouden zijn met (onder meer) de rechtszekerheid, neergelegd in artikel 43 van het Statuut:
De president van de rechtbank Den Haag, mr. Meindert Wijnholt, achtte de wetsbepalingen in strijd met het Statuut en wees de vordering toe. De Staat stelde cassatieberoep in. LSVB stelde incidenteel cassatieberoep in. De Hoge Raad verwierp het incidenteel cassatieberoep van LSVB en wees het principaal cassatieberoep van de Staat toe. Hoge RaadIncidenteel cassatieberoepIn incidenteel cassatieberoep stelde LSVB de vraag aan de orde of art. 120 Grondwet de rechter vrijheid laat de wet (in formele zin) te toetsen aan fundamentele rechtsbeginselen. De Hoge Raad oordeelde van niet. LSVB beriep zich er verder op dat strikte toepassing van de wet onder omstandigheden zozeer in strijd kan komen met fundamentele rechtsbeginselen dat zij achterwege moet blijven en betoogde dat dit in casu het geval was. De Hoge Raad overwoog sub 3.9:
Schutgens (2009) merkt hiertoe op: "Nieuw is de voorwaarde, dat de wet buiten toepassing gelaten kan worden in een geval dat de wetgever bij zijn afweging niet onder ogen heeft gezien. (...) Voortaan gaat het om de vraag of de nadelige wijze waarop de wet in een concreet geval blijkt uit te pakken, door de wetgever is voorzien."[1] Principaal cassatieberoepHet principaal cassatieberoep stelt in de eerste plaats de vraag aan de orde of de rechter de wet mag toetsen aan het Statuut voor het Koninkrijk. De Hoge Raad overwoog sub 4.2,
Dat laatste was echter volgens de Hoge Raad niet het geval. Ook was voor de Hoge Raad van belang dat, afgezien van het bestreden vonnis, geen voorbeelden bekend waren van uitspraken waarbij de rechter in een van de landen een wettelijke maatregel aan het Statuut had getoetst. In zoverre kon, aldus de Hoge Raad, «worden gezegd dat in het Koninkrijksrecht sprake is van een traditie van niet-toetsing die overeenstemt met wat ingevolge artikel 120 Grondwet in Nederland voor de rechter geldt.» WerkingHet Harmonisatiewet-arrest impliceert dat een ruime interpretatie van het in Nederland gebruikelijke verbod op grondwettelijke toetsing geboden is. Volgens Schutgens (2009) is het Harmonisatiewet-arrest het toonaangevende arrest voor het toetsingsverbod aan de Grondwet in de formuliering van 1983: "Nieuw is de voorwaarde, dat de wet buiten toepassing gelaten kan worden in een geval dat de wetgever bij zijn afweging niet onder ogen heeft gezien. (...) Voortaan gaat het om de vraag of de nadelige wijze waarop de wet in een concreet geval blijkt uit te pakken, door de wetgever is voorzien."[2] In een conclusie d.d. 18 mei 2022[3] in een bestuursrechtelijke context herhaalde staatsraad advocaat-generaal mr. Snijders — zonder het Harmonisatiewet-arrest te noemen — de overweging van de Hoge Raad sub 3.9. Met betrekking tot de toetsing van formele wetten aan het evenredigheidsbeginsel overwoog Snijders (post alia):
Zie Exceptieve toetsing voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Voetnoten
Literatuur
|
Portal di Ensiklopedia Dunia