Arrest Dassonville
Het arrest Procureur des Konings/B. en G. Dassonville, meestal aangeduid als het arrest Dassonville, is een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 11 juli 1974 (zaak 8/74) welke van belang is voor het vrije verkeer van goederen. Casus en procesgangTwee Belgische handelaren importeren verschillende merken whisky vanuit Frankrijk. België vereist voor dergelijke importen een certificaat van herkomst. De handelaren maken zelf deze certificaten. De Belgische Procureur des Konings start een strafzaak tegen de handelaren, wegens vervalsing en wegens het ontbreken van de juiste papieren. De rechtbank van eerste aanleg waar de zaak dient, verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen om een prejudiciële beslissing. RechtsvraagDe voor de rechtsgeschiedenis belangrijkste prejudiciële vraag betrof de kwestie of:
Uitspraak HofHet belangrijkste element van het arrest schuilt in de overweging van het Hof,
Volgens het oordeel van het Hof viel het Belgische importvereiste van het certificaat onder deze kwalificatie. BetekenisDe betekenis van het arrest is verstrekkend. Het Hof oordeelde dat een overheidsmaatregel die direct of indirect, daadwerkelijk of potentieel het intracommunautaire handelsverkeer kan belemmeren, als maatregel van gelijke werking als kwantitatieve beperking te beschouwen is. Het is volgens dit criterium voldoende dat het kan belemmeren, men hoeft niet te bewijzen dat er daadwerkelijk van belemmering sprake is. Volgens de ruime interpretatie van dit arrest is een nationaal voorschrift snel als een inbreuk op art. 30 EEG-verdrag (thans: art. 34 VWEU) te beschouwen. In latere arresten — zoals in Cassis de Dijon — heeft het Hof deze zeer ruime omschrijving wat gepreciseerd en criteria aangegeven op grond waarvan invoerbeperkingen toch geoorloofd kunnen zijn. In het op 24 november 1993 gewezen arrest Keck en Mithouard heeft het Hof erkend dat deze formulering te ruim was en moet worden bijgesteld:
Bronnen, noten en/of referenties
|