Abdij van Kaisheim
De abdij van Kaisheim was een tot de Zwabische Kreits behorende abdij binnen het Heilige Roomse Rijk. In 1133 stichtten de graven van Lechsgemünd op hun gebied het cisterciënzer klooster Kaisheim (oorspronkelijk Kegesheim). De regel van de orde liet geen kloostervoogdij toe, maar keizer Karel IV bevestigde toch de vrijheid van voogdij in 1370. De vrijheid van het klooster werd in de vijftiende eeuw bedreigd door het hertogdom Beieren-Ingolstadt. in 1756 wist de abt een eind te maken aan de aanspraak van Palts-Neuburg op de voogijd en werd het klooster rijksvrij. De abt werd toen toegelaten tot het College van Zwabische Rijksprelaten in de Rijksdag. In de zeventiende eeuw was de abt al wel vertegenwoordigd in de Rijksdag via het College van Rijksprelaten van de Rijn. In de achttiende eeuw functioneerden de strenge ordensregels niet meer: de abten waren pronkzuchtige vorsten en de monniken verlichte koorheren geworden. Paragraaf 2 van de Reichsdeputationshauptschluss van 25 februari 1803 kende de abdij toe aan het keurvorstendom Beieren. Gebied
Regenten
Zie de categorie Abdij Kaisheim van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
|
Portal di Ensiklopedia Dunia