Tweebloemig viooltje
Het tweebloemig viooltje (botanische naam: Viola biflora) is een plant uit de viooltjesfamilie. Het is een kleine, in koudere klimaten groeiende plant met karakteristieke, kleine, gele bloemetjes. BeschrijvingHet tweebloemig viooltje is een snelgroeiende, in de winter groenblijvende kruidachtige plant die hoogtes tussen de 5 en 20 cm bereikt. De plant heeft een rechte, dunne, kale, duidelijk ontwikkelde en onvertakte stengel. De niervormige loofbladeren zijn wisselstandig aan de stengel bevestigd en hebben een duidelijke steel. Ze zijn rond van vorm en worden tot 4 cm breed. De steunblaadjes zijn lancetvormig en hebben een gladde rand. De bloeitijd is van mei tot juli. Aan het einde van de stengel groeien dan een of twee bloemen. De bloeistelen zijn een tot twee maal zo lang als het dichtstbijzijnde loofblad. De bloemen zijn monosymmetrisch en bestaan uit vijf gele kroonbladeren in een dubbel bloemdek. De kelkbladeren hebben een spits uiteinde. De kroon is in zijn geheel ongeveer 15 mm lang. De kroonbladeren staan opwaarts en zijwaarts uit en bedekt met dunne bruine strepen. Als de bloem is uitgebloeid maakt ze plaats voor een kale, spitse, 3-kleppige doosvrucht. Ecologie en voorkomenHet tweebloemig viooltje komt voor in de arctische zone en de koudere delen van de gematigde zone van Europa en Azië, en in berggebieden op deze continenten. Het plantje groeit vooral op kalkhoudende bodems, liefst op vochtige, beschutte plekken. Omdat de wortels maar geringe zuigkracht hebben verwelkt het viooltje snel wanneer het in de volle Zon terechtkomt. Het tweebloemig viooltje is een zogenaamde hemikryptofyt, een tweejarige plant die de knoppen vlak tegen het oppervlak heeft. De spoor (het holle naar achteren gerichte uitgroeisel in de bloemkroon) is bij het tweebloemig viooltje het kortst van alle viooltjessoorten. Daarom vervullen meestal vliegensoorten de rol van bestuiver. Ook komen cleistogame bloemen voor, die zichzelf reeds in de knop bestuiven. De verspreiding van de zaden vindt niet, zoals bij de meeste viooltjes, door mieren, maar door zoogdieren als reeën, geiten of gemzen plaats. De plant plant zich daarnaast voort door ondergrondse uitlopers. Vanwege de voorkeur voor vochtige, beschutte plekken komt het tweebloemig viooltje in de Alpen samen met het groot robertskruid, alpenscheefkelk en brandnetels diep in grotten voor. Omdat het tweebloemig viooltje geen temperaturen onder de -12°C verdraagt heeft de plant in de winter een dikke laag sneeuw nodig ter isolatie. |