The Canon's Yeoman's TaleThe Canon's Yeoman's Tale is een van The Canterbury Tales van Geoffrey Chaucer. De Canon (kanunnik) en zijn Yeoman (vrijgeboren knecht) worden niet samen met de meeste andere pelgrims door Chaucer beschreven in de General Prologue, omdat ze het gezelschap pas na een snelle rit op weg naar Canterbury inhalen. Chaucer introduceert hen wanneer ze toestemming vragen aan de Host (Harry Bailly, de waard) om zich bij hen te voegen. Nadat de Canon, die een alchemist blijkt te zijn, wat later het gezelschap boos verlaat, besluit de Yeoman om definitief met zijn meester te breken en het verhaal van zijn wedervaren met hem te vertellen. Hij vertelt bovendien nog een tweede verhaal over een andere canon-alchemist, die zelfs nog sluwer was dan zijn meester. DateringCritici zijn het er niet over eens of Chaucer van in het begin van plan was om deze Canon en zijn Yeoman in The Canterbury Tales te introduceren. Er wordt wel algemeen aanvaard dat het verhaal vrij laat tijdens het werk aan The Canterbury Tales is geschreven.[1] Ook het ontbreken van de hele episode in het Hengwrt Chaucer manuscript wijst daarop, of laat op zijn minst vermoeden dat het zijn plaats in de volgorde van The Canterbury Tales pas laat heeft gekregen.[2] Voor veel academici lijkt de levendige aanval op de alchemisten er op te wijzen dat Chaucer een echte persoon in gedachten gehad moet hebben toen hij The Canon's Yeoman's Tale samenstelde. In 1374 bekende kapelaan William de Brumley dat hij valse goudstukken gemaakt had volgens de leer van William Shuchirch, een kanunnik van de St. George's Chapel in Windsor.[3] In 1390 was Chaucer verantwoordelijk voor de herstellingen aan deze kapel en als Shuchirch toen nog in leven was, is het best mogelijk dat Chaucer hem gekend heeft.[4] TekstThe Canon's Yeoman's Tale, gewoonlijk afgekort als 'CYT', behoort tot fragment VIII (G) en wordt in moderne edities gewoonlijk verdeeld in een proloog en een tweedelig verhaal. De proloog en het eerste deel van het verhaal zijn nauw met elkaar verbonden: de Yeoman onthult dat zijn meester, de Canon, een mislukte alchemist is en beschrijft dan hun gezamenlijk verleden. Door het consequente taalgebruik van de Yeoman is het aannemelijk, dat deze twee delen waarschijnlijk als een geheel werden geschreven. Het tweede deel van het verhaal vormt een eigen eenheid, onafhankelijk van de vorige onderdelen. Het zou kunnen dat Chaucer het tweede deel van dit verhaal niet voor The Canterbury Tales schreef, maar voor een echt publiek van onder andere kanunniken van Windsor.[5] In dat geval zou de proloog en het eerste deel van het verhaal later zijn toegevoegd om dit tweede deel in het kader van The Canterbury Tales te kunnen inpassen.[6] Dit standpunt wordt echter niet algemeen aanvaard.[7] De meeste manuscripten tonen alleen dat de proloog apart staat van wat later komt en plaatsen de twee delen van het verhaal zonder onderbreking onder elkaar. In de manuscripten die wel een onderverdeling aangeven, wordt dit gedaan met een grote hoofdletter.[6] Het Ellesmere manuscript is het enige manuscript met een volledige subtitel. Het suggereert met zijn 'prima pars' en 'pars secunda' dat deze indeling van Chaucer zelf zou zijn, wat niet noodzakelijk zo is, want in het Ellesmere manuscript wordt ook in andere verhalen een onderverdeling aangebracht.[6] Chaucers beschrijving van de personagesDe Canon is gekleed in zwarte kleren. Daaronder draagt hij een wit koorhemd over een soutane, die geen stuiver waard is. Hij draagt een mantel met een kap, waaronder hij een klisblad gelegd heeft tegen het zweet dat van zijn voorhoofd druipt. Zijn hoed hangt aan een riempje op zijn rug.
Aan de hand van zijn kleding kan hij geïdentificeerd worden als een Reguliere kanunnik van St. Augustinus, of een 'Zwarte kanunnik'.[8] De Canon berijdt een hackney, een klein rijpaard. Op het kruis van het paard ligt een dubbele zak, met maar weinig bagage. De Yeoman rijdt ook te paard en ziet er bleek en grauw uit. Hij is armoedig gekleed en draagt een oude sok op zijn hoofd.
Zijn ogen tranen en hij vertelt dat hij er vroeger fris en roze uitzag en dat hij mooie kleren droeg. SynopsisThe Canon's Yeoman's PrologueWanneer de pelgrims zowat vijf mijl verwijderd zijn van Canterbury, worden ze ingehaald door twee mannen, een Canon en zijn Yeoman. Aan hun bezwete paarden is te zien dat ze snel gereden hebben om het gezelschap in te halen. De Yeoman begroet iedereen en vraagt toestemming aan de Host om zich met zijn meester bij hen te mogen aansluiten. Op zijn beurt informeert de Host naar het vertellerstalent van de Canon. Daarop zegt de Yeoman dat zijn meester een ervaren alchemist is, die weet hoe je een basismetaal in goud kunt veranderen. De Canon is niet blij met de onthullingen van zijn Yeoman en probeert hem te doen zwijgen. Wanneer dat echter niet lukt, verlaat hij boos mompelend het gezelschap. Daarop besluit de Yeoman om voorgoed te breken met zijn meester en verhalen te vertellen over de bedriegerijen van alchemisten. The Canon's Yeoman's Tale deel 1De Yeoman vertelt over de pogingen van zijn meester om de Steen der wijzen te vinden, waarmee een elixer gemaakt zou kunnen worden om alle ziekten te genezen. Tegelijkertijd beklaagt hij zich voor zijn eigen fascinatie voor de alchemie. Hij heeft zeven jaar lang voor de Canon gewerkt en is er echter nog niets wijzer van geworden, wel een stuk armer. Hij waarschuwt iedereen, die zich met alchemie wil bezighouden, dat het hem zuur zal opbreken. Dan spreekt de Yeoman over de voorwerpen en de materialen die zijn meester gebruikt voor zijn ambacht en hij beschrijft gedetailleerd het mengen en verhitten van allerlei soorten ingrediënten en de vele mislukkingen, waarbij allerlei kostbare materialen verloren gaan. Hij noemt de vier geesten, de zeven lichamen en de vloeistoffen die zijn meester gebruikt. Al de moeite die de Canon doet is echter tevergeefs. Toch zou hij zijn deken voor 's nachts of zijn mantel voor overdag ruilen om opnieuw te proberen tot hij helemaal niets meer bezit. Vervolgens vertelt de Yeoman over de mislukkingen tijdens het transmuteren van metalen, over de smeltkroes die vaak niet sterk genoeg is en breekt, waarbij het kostbare metaal verloren gaat. Over zijn meester die op zoek gaat naar de oorzaak van de mislukking, terwijl hijzelf de boel moet opruimen. En dat de Canon er telkens opnieuw in slaagt om zijn geldschieters te doen geloven dat het de volgende keer beter zal gaan. De Yeoman besluit met de moraal van dit verhaal: "Niets is wat het lijkt, het is niet al goud wat blinkt".
The Canon's Yeoman's Tale deel 2De Yeoman doet een boekje open over een andere leugenachtige en zeer bedrieglijke Canon, hoewel hij er ook bij vertelt dat canons meestal eerlijk en oprecht zijn. In Londen woonde een priester, die zo aangenaam en hulpvaardig was in de omgang, dat hij geen kost en inwoon aan zijn hospita hoefde te betalen. Daardoor had hij dan ook geld genoeg om uit te geven. Op een dag zocht de Canon hem op, vroeg hem of hij goud van hem kon lenen en beloofde dat binnen de drie dagen terug te betalen. Toen hij dat ook deed, was de priester onder de indruk. "Ik ben een man van mijn woord,", verzekerde de Canon hem. Daarop bood hij de priester aan om hem het meesterwerk van zijn ambacht (de alchemie) te tonen. Hij ensceneerde een experiment waarvoor hij kwikzilver vroeg, dat hij in zilver zou veranderen. De materialen werden aangevoerd en de Canon begon aan zijn werk. Dankzij enkele trucs overtuigde hij de priester ervan dat het experiment geslaagd was. Bovendien gebruikte hij nog een tweede truc om het laatste greintje twijfel bij de priester weg te nemen. De priester die diep onder de indruk was van het ganse gebeuren, vroeg de Canon of hij het recept om zilver te maken van hem mocht kopen. Daarop verkocht de Canon hem het recept voor veertig pond, drukte de priester op het hart om hier met niemand over te praten en vertrok vervolgens met de noorderzon. Volgens de Yeoman is dit het spijtige lot van iedereen die zich met bedrieglijke alchemisten inlaat. Het verhaal legt de alchemie bloot als de toevlucht van charlatans. Toch blijft er ruimte voor het begrijpen van het verlangen dat iemand kan hebben naar de zoektocht voor kennis, want de Yeoman geeft vervolgens een uiteenzetting over wat de filosofen van de alchemie denken.
Hij stelt zich bovendien de vraag waarom de Steen der wijzen nog steeds niet is gevonden en trekt het besluit dat we niet moeten proberen dingen te ontdekken die God geheim wil houden, dat zou zoiets zijn als ruzie maken met God.
AnalyseGenreDe proloog van The Canon's Yeoman's Tale maakt de hele episode levensecht, maar valt niet meteen binnen een genre te plaatsen. In het tweedelige verhaal gebruikt Chaucer de satire om een beeld te geven van de professionele bedriegerij van de alchemisten, op een ietwat gelijkaardige manier zoals hij de werking van de kerkelijke rechtbanken beschrijft in The Friar's Tale of de wandaden van de friars (kloosterbroeders) in The Summoner's Tale. Net zoals deze twee verhalen kan The Canon's Yeoman's Tale als een "beroepssatire" omschreven worden. Voor The Friar's Tale en The Summoner's Tale kon Chaucer putten uit een rijke literaire traditie, maar de alchemie was relatief nieuw in zijn tijd en de alchemisten waren nog niet eerder verschenen in de literatuur. Hij moest zich dus beroepen op wat hij zelf gelezen had of te weten gekomen was over de alchemie.[9] Drie soorten geschriften kunnen een invloed gehad hebben op The Canon's Yeoman's Tale, hoewel het verhaal tot geen van die drie genres behoort. Eerst en vooral zijn er de verhandelingen over alchemie, die het jargon en enkele langere passages van het verhaal hebben verschaft. Het tweede genre is de fabel, die gaat over bedriegerij, wat te zien is in het tweede deel van het verhaal. Ook van belang zijn de verbodsbepalingen die uitgevaardigd werden tegen de alchemie.[10] StructuurDe proloog, deel 1 en deel 2 van The Canon's Yeoman's Tale spelen zich elk af op een verschillend denkbeeldig niveau, hebben elk een gelijkaardige structuur en ze gaan elk over hetzelfde onderwerp, namelijk het onvermogen van de alchemie om te voldoen aan haar verwachtingen. De proloog speelt zich af op het niveau van de bedevaart zelf. De Canon wordt geïntroduceerd en hij lijkt net zo 'echt' als de andere pelgrims. Daarop hemelt de Yeoman zijn meester op, maar naarmate het gesprek met de Host vordert, onthult de Yeoman het onvermogen van de Canon om zijn beweringen waar te maken. Pelgrim Chaucer brengt verslag uit van dit feit. Deel 1 is een fictief verhaal dat verteld wordt alsof het echt gebeurd is. Het hoort niet bij de verhalen die de pelgrims vertellen. Nadat de Canon mompelend het gezelschap heeft verlaten, besluit de Yeoman op verzoek van de Host zo veel mogelijk te vertellen over zijn vroegere leven. Het verhaal zelf begint met de introductie van de Canon:
De Yeoman geeft eerst een lange uiteenzetting over de alchemie voordat hij terugkeert naar zijn oorspronkelijke onderwerp, het verhaal van zijn leven. Aan de hand van de mislukkingen waarover hij vertelt, wordt aangetoond dat alchemie niet werkt. Het verhaal eindigt met een moraliserende boodschap. Deel 2 van het verhaal maakt deel uit van de prijskamp voor de beste verhalenverteller en heeft ook een structuur op zich. Het begint met de introductie van de tweede canon:
Vervolgens gaat het over in een verontschuldiging ten opzichte van de wel godvruchtige kanunniken en keert dan terug naar het eigenlijke verhaal over de sluwe Canon en de priester in Londen. Ook dit deel eindigt ook met een moraliserende boodschap.[11] ThemaHet thema van The Canon's Yeoman's Tale is hoe alchemie niet werkt.[12]
Middeleeuwse toehoorders zullen hiervan ook maar een paar woorden hebben gekend en dan waarschijnlijk nog de verkeerde ook, zoals 'gleyre of an ey' (eiwit), 'donge'(mest) en 'pisse' (pis). Chaucer moet er een heleboel over gelezen hebben om dit jargon te kunnen schrijven. Historische contextTwee van Chaucers verhalen zijn specifiek in Londen gesitueerd, namelijk het onafgewerkte The Cook's Tale en The Canon's Yeoman's Tale. Voor geen van beide verhalen is een literaire bron gevonden. Hoewel het tweede deel van de The Canon's Yeoman's Tale begint met
is het nauwelijks een Londens verhaal te noemen, want er is niets van de stad zelf te bemerken. De gebeurtenissen spelen zich binnenshuis af. Toch is er een gelijkenis in het verhaal, met de frauduleuze praktijken, die de stad Londen en de rechterlijke instanties in die tijd zo graag wilden uitroeien. Uit overgeleverde Londense documenten blijkt de bezorgdheid over de reeks frauduleuze misdrijven, van het verkopen van bedorven voedsel, tot het beoefenen van de magie. Gezworenen kregen de opdracht om zulke bedriegerijen te ontdekken en te bestraffen. Degenen die zich er aan schuldig maakten werden publiekelijk berispt, vaak aan de schandpaal. De Canon in het verhaal wint het vertrouwen van de priester door snel een lening terug te betalen en verklaart dan
waarop hij de goedgelovige priester prompt bedriegt en verdwijnt met de noorderzon. De documenten staan vol van dergelijke trucs die uitgehaald werden met lichtgelovige slachtoffers en waarbij gebruikgemaakt werd van de relatieve anonimiteit van de stad. Net zoals zijn Londense medeburgers zal Chaucer veel van dergelijke gevallen gekend hebben, zodat hij geen literaire bron nodig had voor zijn verhaal.[14] Bronnen en analogieënEr is niet echt een bron bekend voor het tweede deel van The Canon's Yeoman's Tale, hoewel er gelijkenissen zijn met een verhaal van Ramon Llull (overleden 1315). Daarin voegt een oplichter een likkepot van kruiden toe aan gesmolten goud. Die likkepot bevat echter een hoeveelheid goud, zodat er na afkoeling meer goud is dan in het begin van het proces. Er zijn nog een paar verhalen bekend, waarin een gelijkaardige trucs worden uitgehaald, maar geen enkel verhaal evenaart dat van Chaucer qua nauwkeurigheid, specificiteit en geloofwaardigheid.[7] Het is niet zeker hoeveel alchemistische lectuur Chaucer kende. Hij kan alles wat hij nodig had om The Canon's Yeoman's Tale te schrijven gevonden hebben in Speculum naturale van Vincent de Beauvais, maar ook in de Sum of Perfection van Geber, wiens zeer praktische boek toen op grote schaal gelezen werd.[7] In de tekst zelf verwijst hij naar het werk van Arnaldus de Villa Nova (ca. 1240-1311) en het boek Senior. Mogelijk heeft hij deze boeken ook gelezen of doorgenomen.
Receptie
Adaptatie
Externe links
Bronnen
Voetnoten
Literatuur
|