Streepvaren
Streepvaren (Asplenium) is een geslacht uit de streepvarenfamilie (Aspleniaceae). Het geslacht telt ongeveer zevenhonderd soorten varens. Het is het grootste (en volgens sommige auteurs enige) geslacht van de streepvarenfamilie. De botanische naam Asplenium is afgeleid van Oudgrieks ἄσπληνον, asplēnon (= miltkruid). De varen is tot in de Middeleeuwen gebruikt als heildrank tegen miltziekten. In Heukels' Flora van Nederland zijn de soorten die elders wel tot de geslachten Ceterach en Phyllitis gerekend worden bij dit geslacht ingevoegd. KenmerkenHet zijn kleine tot zeer grote planten van uiteenlopende vorm met een beschubde wortelstok (rizoom) en ongelede bladsteel. Een gemeenschappelijk kenmerk van deze varens zijn de lijnvormige tot langwerpig ovale sori of sporenhoopjes op de onderzijde van de bladeren. De sporenhoopjes liggen zijdelings langs de vrije zijnerven; ze bezitten een aan de nerf vastzittend dekvliesje (indusium). De streepvarens vallen voor wat betreft hun vorm uiteen in middelgrote, tropische en dikwijls epifytische soorten enerzijds en kleine muur- of rotsvarens in gematigde en koude gebieden anderzijds. Een bekende soort van de eerste categorie is de vogelnestvaren (Asplenium nidus), die dikwijls als kamerplant gehouden wordt. TaxonomieEuropese soortenIn Europa komen van nature een twintigtal soorten voor, waarvan drie in Nederland en zeven in België:
Tropische soortenVerscheidene tropische soorten worden als kamerplant gekweekt:
Bronnen, noten en/of referenties
|