Steltloperleguanen
Steltloperleguanen[1] (Plica) zijn een geslacht van hagedissen uit de familie kielstaartleguaanachtigen (Tropiduridae). Naam en indelingDe wetenschappelijke naam van de groep werd voor het eerst voorgesteld door John Edward Gray in 1831. Er zijn acht soorten, waarvan er vier pas in 2013 voor het eerst wetenschappelijk zijn beschreven.[2] In de literatuur wordt daarom vaak een lager soortenaantal vermeld. Steltloperleguanen werden lange tijd tot de familie leguanen (Iguanidae) gerekend maar worden tegenwoordig als vertegenwoordigers van de familie kielstaartleguanen (Tropiduridae) gezien. SoortenHet geslacht omvat de volgende soorten, met de auteur en het verspreidingsgebied.
Uiterlijke kenmerkenSteltloperlaguanen danken hun naam aan de relatief lange poten. De hagedissen hebben kammen op de nek en in de rug. De ogen zijn relatief hoog op de kop gepositioneerd. Achter de kop is een duidelijke huidplooi aanwezig. De tenen zijn lang en gekromd. Veel soorten hebben opvallende bonte kleuren.[1] Verspreiding en habitatAlle soorten komen voor in delen van noordelijk Zuid-Amerika en leven in de landen Bolivia, Brazilië, Colombia, Ecuador, Frans-Guyana, Guyana, Peru, Suriname, Trinidad en Tobago en Venezuela. De habitat bestaat uit drogere gebieden zoals scrubland en rotsige terreinen.[3] Het zijn bewoners van boomstammen, ze hebben in vergelijking met andere hagedissen weinig behoefte aan warmte. De soorten lijken wat betreft gedrag en uiterlijk sterk op de mopskopleguaan (Uranoscodon superciliosus), maar zijn in tegenstelling tot deze soort niet gebonden aan water.[1] BeschermingsstatusDoor de internationale natuurbeschermingsorganisatie IUCN is aan twee soorten een beschermingsstatus toegewezen. Plica lumaria en Plica pansticta worden gezien als 'veilig' (Least Concern of LC).[3] BronvermeldingBronnen, noten en/of referenties
Referenties
Bronnen
|