Sint-LucasgildeHet Sint-Lucasgilde was de naam van stedelijke broederschappen of gilden van kunstenaars en kunstambachtslieden onder de bescherming van Sint-Lucas. PatroonDe naam van het gilde verwijst naar de evangelist Lucas. Zijn evangelie wordt gezien als het meest beeldend, met oog voor detail en sfeer. Volgens een Byzantijnse legende uit de 6e eeuw had Lucas een portret van Maria geschilderd. Zijn auteurschap werd geclaimd voor sommige iconen van de Theotokos en later voor Europese replica's uit de 14e eeuw. WerkingKunstschilders, kladschilders, glazeniers, beeldhouwers, graveurs, maar ook plateelbakkers, boekdrukkers en kunsthandelaren konden lid worden van het gilde, dat zelf zorgde voor kwaliteitscontrole en de opleiding van jong talent. Van het lidmaatschap werd aantekening gehouden. De nog bestaande boeken (zie externe link) zijn van groot belang voor kennis van de kunstgeschiedenis. Volgens typische gilderegels namen meesters een kind van twaalf tot veertien in de leer (een tegelijk en soms een tweede na een wachttijd). Om lid te worden moest een aspirant aan een aantal voorwaarden voldoen, zoals een leertijd van zes jaar, soms ook korter als hij een meesterstuk produceerde. Ongeveer een derde van de inkomsten van het gilde werd besteed aan het onderhouden van de arme leden en hun gezinnen.
In de Nederlanden Zie Antwerpse Sint-Lucasgilde voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Op 26 augustus 1382 werd het ambacht van de kunstenaars, later Sint-Lucasgilde genoemd, in Antwerpen opgericht. Daarmee is het wellicht een van de oudste in de Lage Landen. Het omvatte aanvankelijk de goud- en zilversmeden, borduurwerkers, emailleerders, glazeniers, beeldhouwers en schilders. Het Sint-Lucasgilde overkoepelde zowel de kunstenaars als de kunstambachten, wat in de 18e eeuw tot conflicten en uiteindelijk tot opheffing van het gilde zal leiden. Vanaf 1480 maakte ook de rederijkerskamer De Violieren deel uit van het gilde, in 1680 gevolgd door de rederijkerskamer De Olijftak. Ook andere groepen sloten zich aan, zoals onder meer vanaf 1536 de drukkers en in 1565 de klavecimbelbouwers. Op initiatief van David Teniers wordt in de schoot van het Sint-Lucasgilde in 1663 bij koninklijk octrooi van Filips IV van Spanje de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen opgericht. Ze heeft haar lokalen in de Beurs tot ze in 1811 verhuist naar de Mutsaardstraat. Het gilde zelf werd in 1773 ontbonden en daarna heropgericht, maar ten slotte op 21 november 1791 definitief afgeschaft. Enige bekende leden van het Sint-Lucasgilde te Antwerpen: Alexander Adriaenssen · Osias Beert · Adriaen Brouwer · Jan Brueghel de Jonge · Jan Brueghel de Oude · Pieter Brueghel de Jonge · Hieronymus Cock · Wenceslas Coeberger · Pieter Coecke van Aelst · Jan Cossiers · Gerard David · Frans Hals · Gerard de Jode · Cornelis de Vos · Cornelis Floris De Vriendt · Jan Gossaert · Jacob Grimmer · Adriaen Isenbrandt · Hans III Jordaens · Adriaen Key · Willem Key · Quentin Massys · Hans Memling · Anthonie Mor · Frans Mostaert · Abraham Ortelius · Joachim Patinir · Christoffel Plantijn · Peter Paul Rubens · Pieter Snayers · Pieter Thys · Jasper Tournay · Gillis van Coninxloo · Willem Van Haecht · Pieter Van Mol · Bernard van Orley · Lucas van Uden · Joos van Wassenhove · Johannes Vermeer · Sebastiaen Vrancx Zie ook: Antwerpse School
Zie Sint-Lucasambacht (Brussel) voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Een aantal rekeningboeken en privilegiebrieven van het Middelburgse Lucasgilde waren bewaard gebleven en zijn beschreven. Bij het bombardement op Middelburg zijn ze verloren gegaan.[1] De zetel van het Amsterdamse Lucasgilde was in de Waag. Door een grote opschoning begin 19e eeuw gingen de archieven verloren.[2] Het bestaan van een gilde in Haarlem is voor het eerst geattesteerd in 1496, toen nog onder Sint-Elooi. De oudst bewaarde statuten dateren uit 1514.[3]
In Utrecht bestond een Sint-Lucasgilde dat zich in 1611 afscheidde van het Zadelaarsgilde. Bij hun oprichting ziet de ledenlijst er als volgt uit[4]
Kunstschilders
Beeldhouwers en antieksnijders
Cleedschryvers of grofschilders
Bekende gildebroeders waren onder andere:
Zie Sint-Lucasgilde (Delft) voor het hoofdartikel over dit onderwerp. Volgens de verordening van 1611 vielen naast kunstschilders onder het gilde glasschrijvers, glazenmakers, glasverkopers, plateelbakkers, tapijtwerkers, borduurwerkers, plaatsnijders, beeldensnijders, schedenmakers, drukkers en de verkopers van boeken, kunst en schilderijen. Iedereen die deze beroepen als zelfstandig ondernemer wilde uitoefenen, moest lid zijn van het gilde. Ieder lid moest poorter van Delft zijn en contributie betalen. Aspirant-leden moesten een proefstuk vervaardigen om te laten zien dat zij het vak beheersten. Voor de schilders was dat een stilleven met onder meer een vijzel voor het fijnwrijven van ingrediënten voor kleurstoffen, een palet voor het mengen van kleuren en een ossenkop. De os was het traditionele symbool van de evangelist Lucas, de beschermheilige van het gilde. Inschrijving als meesterschilder bij dit gilde betekende dat diegene zijn eigen werken mocht signeren en verkopen en leerlingen mocht aannemen. Een van de voorwaarden was dat het nieuwe lid minimaal zes jaren bij een meester in de leer zou zijn geweest. Het 'volle' tarief was zes gulden; zonen van gildeleden hadden recht op een tarief van drie gulden mits zij minstens gedurende twee jaar in de leer geweest waren bij een plaatselijk meester.[5] Het Sint-Lucasgilde van Delft werd in 1833 opgeheven.
Den HaagIn 1656 scheurde een groep schilders zich af en vormde de Confrerie Pictura. Het Leidsche St. Lucas Gilde is opgericht in 1648. Hieruit ontstonden de Leidse Tekenacademie (1694) en Ars Aemula Naturae (1799). Leden:
In de rest van EuropaGelijkaardige instellingen bestonden in de rest van Europa:
Gelijkaardige organisaties
Zie ook
Bronnen, noten en/of referenties
|