Pleidooi voor populismePleidooi voor populisme is een pamflet van de cultuurhistoricus en archeoloog David Van Reybrouck. Het werd in 2008 voor het eerst uitgegeven door Querido en vormde samen met Het manifest van de G1000 de basis voor de G1000, een bijeenkomst in Brussel op 11 november 2011 van duizend willekeurig gekozen burgers. De centrale stelling in dit pleidooi is dat populisme niet het tegenovergestelde is van de democratie, maar dat het er deel van uitmaakt. Populisme is geen democratisch gevaar, stelt Van Reybrouck, het verwoordt de betrokkenheid van laagopgeleiden. Ondanks zijn negatieve imago toont populisme de wil tot betrokkenheid bij de democratie. "Er is niet minder, maar beter populisme nodig (...), een populisme dat niet schreeuwt maar spreekt, een populisme dat de noden van laaggeschoolden niet miskent, maar weigert oneliners als oplossingen te zien; een populisme dat hoogopgeleiden niet minacht, maar hen uitnodigt tot empathie met de rest van de samenleving."[1] Aan de basis van het manifest ligt de vaststelling dat in de jaren negentig de diplomademocratie de representatiedemocratie verdrong en dat hoogopgeleide populisten zich tot een laagopgeleid kiezerskorps richtten. Duister versus verlicht populismeVan Reybrouck stelt vast dat het begrip populisme een mistig sleutelconcept is in de politiek. Kenmerkend is dat niemand zichzelf populist noemt; noch Geert Wilders, noch Pim Fortuyn, noch Filip Dewinter, noch Jean-Marie Dedecker. Ze doen het goed bij laaggeschoolden in tijden met een grimmige toekomst. Populisten onderscheiden zich door hun anti-elitaire inslag en hun verzet tegen het establishment, en bespelen de massa met oneliners, simplificaties en loze voorspellingen. Doorgaans is de hedendaagse populist een charismatische, rechts-radicale man.[2] Van Reybrouck onderscheidt het 'duister' populisme van een 'verlicht' populisme. De 'standaardversie' van het populisme is die van het duister populisme dat zich als volgt laat omschrijven.
Het populisme is niet alleen een politiek probleem. Van Reybrouck noemt twee oorzaken voor het ontstaan van het huidige populisme, namelijk de komst van de diplomademocratie en de groeiende cultuurkloof tussen laag- en hooggeschoolden. Die redenen maken het populisme respectievelijk tot een educatief en een sociologisch probleem. DiplomademocratieLaaggeschoolden (wie tot zijn 18 jaar onderwijs genoot) in het parlement dalen. In 2006 was in Nederland tachtig procent van de parlementariërs hoogopgeleid. België telt evenveel hoogopgeleiden. In het parlement nemen zij 93 procent van de zetels voor hun rekening. Sinds de verkiezingen van juni 2007 bezitten academici (acht procent van de bevolking) 81 procent van de parlementaire zetels. "Laaggeschoolden vormden altijd een demografische meerderheid, maar tegenwoordig zijn ze een uitgesproken democratische minderheid."[3] Wat is de waarde van 'volksvertegenwoordiging' als mensen zich niet herkennen in die afvaardiging, vraagt Van Reybroeck zich af. Dat opleiding toegang geeft tot macht, doet sommigen liegen over hun diploma, zoals (volgens het blad Deng October 2003 - deze informatie is gebleken onjuist te zijn), Anissa Temsamani. Van Reybrouck ziet de diplomademocratie als de voorbode van de 'postdemocratie' en populisme als de enige, gebrekkige reactie van het soevereine volk hierop. CultuurkloofHoogopgeleiden beseffen niet hoe het toekomstperspectief van laagopgeleiden is. Dat wijst op een cultuurkloof tussen die laag- en hooggeschoolden, een breuklijn die door de kennismaatschappij heen loopt. Het uiteengroeien van hoog- en laagopgeleiden heeft volgens Van Reybrouck diverse oorzaken:
Meer laaggeschoolden in het parlement is aldus een noodzakelijke, maar onvoldoende voorwaarde ter bestrijding van het duistere populisme. Negentiende eeuwVan Reybrouck vergelijkt de kritiek op het populisme van omstreeks 2010 met de commentaren op het socialisme in de negentiende eeuw. De elite kijkt neer op de populistische stem en verwijt het volk onredelijkheid, simpelheid en impulsiviteit. "Wat is het verschil tussen Karel De Gucht, die het populisme omschrijft als 'een hardnekkige schimmel die telkens weer opduikt' en een paus Leo XIII, die het socialisme typeerde als 'een dodelijke kwaal die het merg van de menselijke samenleving aanvalt?" Zowel nu als toen:
Waar de Europese burgerij in 1917 vreesde dat de Russische Revolutie zich over het continent zou verspreiden, ontdekte men in het interbellum dat dit niet zo'n vaart liep en dat Labour even saai werd als alle andere partijen. Zo lijkt er geen verschil tussen het "moderne ghostbusting tegen het populisme en la peur du rouge van weleer". Toch zijn er verschillen tussen het huidige populisme en het socialisme van de negentiende eeuw: in radicaliteit en in de doelen, aldus Van Reybrouck. De negentiende-eeuwse burgerij had meer recht op haar angsten dan de tegenwoordige bovenlaag. De toenmalige arbeidersbeweging was radicaler dan de huidige populisten: het afschaffen van eigendom, de confiscatie van goederen en gronden, de nationalisering van ondernemingen en stemrecht. Populistische leiders zijn geen rattenvangers van Hamelen maar intellectuele vaandeldragers van een maatschappelijk ongenoegen."[4] In de tweede helft van de negentiende eeuw kozen arbeiders intellectuele voormannen om hun grieven te vertolken, om hun lot te verbeteren en de schrijnende ongelijkheid te bestrijden, net zoals de huidige populistische kiezer niet zoveel zin heeft in laaggeschoolde vertegenwoordigers. Huidige rechtse populisten bespelen vandaag de rancune, in tegenstelling tot de socialistische voormannen uit de negentiende eeuw. Emancipatie lijkt geen doel. BesluitIn die context is het rechtse populisme vaak vergeleken met het nationaalsocialisme uit het interbellum. Wie heeft nu gelijk, vraagt Van Reybrouck zich op het einde van zijn manifest af. "Moeten we het populisme begrijpen vanuit 1930 of vanuit 1880? Is het levensgevaarlijk of ergens toch vruchtbaar? Het antwoord is: dat weten we nog niet. De geschiedenis herhaalt zich niet. (...) In een kennismaatschappij als de onze kunnen we ons dus maar beter gaan bekommeren om de laaggeschoolde, zowel allochtoon als autochtoon."[5] PrijzenHet werk won diverse prijzen:
VertalingHet werd vertaald in het Hongaars door Tibor Bérczes onder de titel 'A populizmus védelmében' (Gondolat). Referenties
Externe links |