Na de dood van zijn vader (in 1907) liet hij door een Oostenrijkse rechtbank twee van zijn oudere broers geestelijk handelingsonbekwaam verklaren, daarbij ondersteund door de tweede vrouw (en weduwe) van zijn vader Maria Antonia van Bragança. Op deze wijze werd hij hoofd van het Huis Bourbon-Parma en beheerder van het niet onaanzienlijke familievermogen. Hij trad als bewindvoerder voor zijn ontoerekeningsverklaarde familieleden op.