Zijn eerste muziekonderricht kreeg hij aan het conservatorium in zijn geboortestad. Op elfjarige leeftijd speelde hij al orgel in de St. Pierre-kerk. In 1886 trok hij naar Parijs om er piano en harmonie te studeren. In 1889 werd hij toegelaten tot de orgelklas van César Franck, tot wiens jongste leerlingen hij behoorde, met Guillaume Lekeu. Van Franck kreeg hij slechts enkele maanden les, maar hij heeft een grote invloed gehad op het werk van Tournemire. Onder Charles–Marie Widor won hij in 1891 een Eerste Prijs voor orgelspel.
Tournemire is organist geweest van de Saint-Médard en de Saint-Nicolas-du-Chardenet. In 1898 werd hij benoemd tot organist-titularis van de Basilique Sainte-Clotilde als opvolger van Gabriel Pierné. Deze positie behield hij tot zijn dood. In 1933 liet hij het Cavaillé-Coll-orgel restaureren en vergroten.
In 1903 trouwde hij met Alice Taylor. Het jaar daarop werd hem voor de compositie Le Sang de la Sirène de Grand Prix van de stad Parijs toegekend. In 1919 overleed zijn vrouw.
Tournemire voelde zich sterk aangetrokken tot de zee en had een huis op het Île d'Ouessant. In 1939 vond hij onder mysterieuze omstandigheden de dood in Arcachon in Aquitanië. De dood werd vastgesteld op 4 november, maar mogelijk was hij al een dag eerder overleden.
Of hij verdronken was, een hartaanval had gekregen of zelfmoord had gepleegd, is nooit duidelijk geworden. Volgens de Belgische organist en componist Flor Peeters, die nauw bevriend was met Tournemire, had hij zijn dood zelf geënsceneerd. Tournemire, die sympathiseerde met de politiek-religieuze beweging Action Française, raakte eind jaren dertig in een steeds diepere depressie door de reële dreiging van een inval in Frankrijk door nazi-Duitsland. Met Apocalypse de Saint Jean, triptiek voor solisten, koor en orkest, wist hij artistiek vorm te geven aan een sterk persoonlijk en uiteindelijk wat hemzelf betreft fataal eindtijdgevoel.
Composities
Tournemires grootste werk is L'Orgue Mystique (1927-1932), bestaande uit 51 delen met orgelmuziek voor de zon- en feestdagen van het kerkelijk jaar, onderverdeeld in een kerst-, paas- en pinkstercyclus. Alle composities zijn, met het oog op hun liturgische functionaliteit, gebaseerd op de gregoriaanse gezangen voor de betreffende dag en bevatten een Prélude à l'Introït, Offertoire, Elévation, Communion en een Pièce terminale. Zijn opus 68 Postludes libres pour des Antiennes de Magnificat uit 1935 bevat 51 postludia. Verder schreef hij orgelsymfonieën, concerten en kleinere werken voor orgel.
Naast orgelwerken heeft hij ook pianomuziek, kamermuziek, liederen, een viertal theaterwerken en acht symfonieën voor orkest (waarvan nr. 4 met orgel en nr. 6 met koor) gecomponeerd.
Het werk van Tournemire is sterk religieus getint. Zijn stijl zou men kunnen omschrijven als post-impressionistisch, waarbij de invloed van Franck, maar ook die van Claude Debussy onmiskenbaar is. Hij was een van de eerste componisten die zich lieten beïnvloeden vanuit andere culturen (vooral India). Zijn fenomenale improvisatietalent is bewaard gebleven in vijf improvisaties die via een opname genoteerd zijn door zijn leerling Maurice Duruflé.
Werken (selectie)
Muziek voor orkest
Symfonieën
1900 Symfonie nr. 1 Romantique in A majeur, voor orkest, op. 18
1908-1909 Symfonie nr. 2 Ouessant in B majeur, voor orkest, op. 36
1912-1913 Symfonie nr. 3 Moscou (1913) in E majeur, voor orkest, op. 43 - opgedragen aan de Nederlandse dirigent Evert Cornelis
1912-1913 Symfonie nr. 4 Pages Symphoniques, voor orkest en orgel, op. 44
1913-1914 Symfonie nr. 5 De la montagne in F majeur, voor orkest, op. 47
1915-1918 Symfonie nr. 6 Bible, voor tenor, gemengd koor, orgel en orkest, op. 48 - tekst: van de componist naar psalmen uit de boeken Jeremia, Jesaja en Hosea
1918-1922 Symfonie nr. 7 Les Danses de la vie voor orkest, op. 49
1920–1924 Symfonie nr. 8 Le Triomphe de la Mort, voor orkest, op. 51 - opgedragen aan zijn vrouw, "à jamais dans les hauteurs"
1909–1910Poème, voor groot orgel en orkest, op. 38 - opgedragen aan Evert Cornelis
1926-1927La Queste du Saint Graal, fresco voor vrouwenkoor en orkest
Religieuze en kerkmuziek
1894Pater noster, voor zangstem en orgel, op. 8 - opgedragen aan zijn leraar Charles Marie Widor
1908-1909Psaume LVII (Vulgate LVI), voor gemengd koor, groot orkest en orgel, op. 37
1923Psaume XLVI, voor vocale solisten, gemengd koor en orkest, op. 45
1932-1936Apocalypse de Saint Jean, triptiek in 3 delen voor solist, gemengd koor en orkest, op. 63 - tekst: van de componist naar de Openbaring van Johannes
Les 7 lettres
Les 7 sceaux. Les 7 trompettes. Les 7 coupes. La grande Babylone
Postlude symphonique (et choral)
1937La Douloureuse passion du Christ, oratorium voor 3 solisten, gemengd koor, groot orgel en orkest, op. 72 - tekst: van de componist naar Anna Catharina Emmerich
La Salutation Angélique, voor zangstem, viool en orgel
1902-1903Le Sang de la sirène, muzikale legende in 4 bedrijven voor sopraan, alt, tenor, bas, gemengd koor en orkest, op. 27 - tekst: Marcel Brennure naar Anatole le Braz
Prélude : vers Ouessant / Choeur "c'est une fille d'Ouessant" / La Légende
Symphonie : le sabbat des Sirènes
Un dimanche à Ouessant
Symphonie Le "Proella" de Jean Morvarc'h / Chant de l'In Paradisum
Liederen
Mélodies, poèmes d'Anatole Le Braz (1901-1902)
Poème, voor zangstem en piano, op. 32 (1908) - tekst: Albert Samain
Sagesse, voor zangstem en piano, op. 34 (1908) - tekst: Paul Verlaine
Triptyque, voor zangstem en piano, op. 39 (1910) - tekst: Albert Samain
3 Lieder, voor zangstem en piano, op. 46 (1912) - tekst: Albert Samain
Dialogue sacré, uittreksel uit "Cantique des Cantiques" voor sopraan en piano, op. 50 (1919)
Kamermuziek
Sonate voor viool en piano (1892)
Suite en trois parties voor altviool en piano, op. 11 (1897)
Poème voor cello en piano, op. 35 (1908)
Musique orante voor strijkkwartet, op. 61 (1933)
Sonate-poème voor viool en piano, op. 65 (1935)
Orgelmuziek
Andantino (1894)
Sortie en sol majeur, op. 3 (1894)
Pièce symphonique, op. 16 (1899)
Suite de morceaux, op. 19 (1900)
Variae preces, op. 21 (1901–1902)
Triple choral, op. 41 (1910)
l'Orgue mystique, opp. 55/56/57 (1927-1932)
Trois Poèmes, op. 59 (1932)
Sei Fioretti, op. 60 (1932)
Fantaisie symphonique, op. 64 (1934)
Petites fleurs musicales, op. 66 (1932-1934)
Sept chorales-poèmes pour les sept dernières paroles de Xrist, op. 67 (1935)
Postludes libres pour des Antiennes de Magnificat, op. 68 (1935)
Symphonie-choral, op. 69 (1935)
Postludes libres pour des antiennes de magnificat, op. 68 (1935)
Symphonie sacrée, op. 71 (1936)
Suite évocatrice, op. 74 (1938-1939)
2 Fresques symphoniques sacrées, op. 75 (1939)
Verschillende bewerkingen voor orgel van operamuziek van César Franck (Universal Edition, Wien)
Pianomuziek
Sérénade (1896)
Poème mystique, op. 33 (1908)
Pour le petit "Dani" (1915)
12 Préludes-Poèmes, op. 58 (1932)
Cloches de Châteauneuf-du-Faou, op. 62 (1933)
Études de chaque jour (1936)
Publicaties
César Franck, Paris: Delagrave, 1931. 75 p.
Précis d'exécution, de registration et d'improvisation à l'orgue, Paris: M. Eschig; New York, Associated music publishers inc., 1936. 117 p.
Petite méthode d'orgue, Paris: M. Eschig, 1949. 72 p.
Literatuur
(fr) Pascal Ianco: Charles Tournemire, ou Le mythe de Tristan. Papillon, Genève, 2001. ISBN 2-940310-06-8.
(de) Pascal Ianco: Charles Tournemire: Aspekte zu Leben und Werk. Peter Ewers, Paderborn, 2003. ISBN 3-928243-17-9 (vertaling van bovengenoemd boek)
(en) Nigel Simeone: "Dear maître Tournemire ...": Charles Tournemire's correspondence with Felix Aprahamian and his visit to London in 1936, Bangor: School of Music, University of Wales Bangor, 2003. 61 p.
(nl) Leo Samama: De orkestwerken van Charles Tournemire: een voorlopige verkenning, in: Gregoriusblad, jrg. 113, speciale editie, september 1989, p. 203-214