Julianus Maria August De Boeck (Merchtem, 9 mei1865 – aldaar, 9 oktober1937) was een Belgisch componist, organist en muziekpedagoog. Hij was de zoon van de organist en dirigent Florentinus (Flor) De Boeck (1826-1892) en zijn vrouw, van beroep huishoudster, Petronella Amelia Briers.
Met Paul Gilson was hij goed bevriend. Hoewel zij vrijwel even oud waren, werd De Boeck meestal als leerling van Gilson gezien.
Van 1892 tot 1921 was hij als organist bij enkele kerken werkzaam; van 1892 tot 1894 in de kerk Onze Lieve Vrouw ter Noodt in Merchtem, vanaf 1894 in de St. Bonifatiuskerk in Elsene en van 1900 tot 1921 ook in de kerk van de Karmelieten in Elsene. Zijn vakbekwaamheid en zijn virtuositeit als organist was in heel België bekend.
De Boeck schreef niet minder dan 400 composities in bijna alle genres. Samen met Paul Gilson en Lodewijk Mortelmans probeerde August De Boeck zich los te maken van de al te grote invloed van Peter Benoit en hij zocht naar Europese aansluiting, maar dit werd in de Vlaamse muziekwereld als revolutionair beschouwd. Zoals vele van zijn generatiegenoten is De Boeck echter steeds een romanticus gebleven, met een vloeiende, mild- zangerige schrijftrant en een weelderige en kleurrijke instrumentatie. In zijn beginperiode werd hij sterk beïnvloed door de Russische nationale school met Nikolaj Rimski-Korsakov en Aleksander Borodin.
De in 1893 ontstane Rhapsodie Dahoméenne zou de meest gespeelde orkestcompositie van De Boeck worden. Hier bewijst De Boeck dat hij zich de lessen van Paul Gilson en de voorbeelden van de Russische meesters op een heel persoonlijke wijze had eigen gemaakt. Vrij vlug speelde ook het Franse impressionisme een rol. Maurice Ravel verklaarde ooit dat enkele Franse liederen van De Boeck “even mooi waren als die van Gabriel Fauré”.
In tegenstelling tot zijn vriend Paul Gilson wordt De Boeck niet beschouwd als de vader van de Belgische blaasmuziek. De Boeck had bij het schrijven van werken voor harmonie en fanfare een ander doel voor ogen dan Paul Gilson. Hij schreef deze werken vooral om zijn vrienden in de plaatselijke harmonie of fanfare een plezier te doen en niet om het blaasorkest als volwaardige orkestvorm een nieuw en origineel repertoire te geven. Een uitzondering vormt de Fantaisie (1902) voor de Fanfare Wagnérienne, voor de samenspelklas voor koperblazers van het Koninklijk Muziekconservatorium van Brussel. Enkele van De Boecks werken zoals de Dahomeese Rhapsodie en het Impromptu voor klarinet en piano werden voor harmonieorkest bewerkt door enkele militaire kapelmeesters en staan nog steeds op het repertoire.
De Boecks hoedanigheden als mens en als componist vinden zonder twijfel hun oorsprong in het milieu van zijn geboortedorp, waarmee hij zich altijd bleef verbonden voelen. In een zeldzaam interview, enkele dagen voor zijn dood, sprak De Boeck een oordeel uit over de jongeren onder de componisten: "Er zijn veelbelovende krachten. Maar over het algemeen mist hun werk grondige studie. Men meent te vlug dat men het zonder de regels kan doen. Maar men moet ze kennen om ze behoorlijk te overtreden." De Boeck was een levensgenieter met een breugheliaanse humor.
Naar aanleiding van de 75e verjaardag van zijn overlijden nam de gemeente Merchtem het initiatief om een August De Boeckjaar (2011-2012) te organiseren. Er verscheen voor de eerste maal een wetenschappelijke monografie over de componist en een drietal nieuwe CD's met pianomuziek, symfonische muziek en zijn godsdienstige composities.
Composities
Werken voor orkest
1893Rhapsodie Dahoméenne (ook voor harmonieorkest)
Frits Celis, August De Boeck, een eeuwfeest, in: Vlaamse toeristische bibliotheek; 55~56, Antwerpen (Belgien): Vlaamse Toeristenbond 1965. 32 p.
Andre M. Pols, Het leven van A. De Boeck - "Meesters der toonkunst"; 5, 2e druck, Brussel: D.A.P. Reinaert Uitg. 1966. 43 p.
Frank Teirlinck, Een schets uit het leven en werk van August De Boeck (1865–1937): Humor brengt de Vlaamse muziek op Europees niveau in: Feestboek: Ter gelegenheid van het laatste galaconcert van de vrienden van De Rode Pomp: 2009. Gent: vzw De Verenigde Cultuurfabrieken, 2009, p. 98.
Music in Belgium: contemporary Belgian composers, Brussels: Manteau, 1964, 158 p.
Zenei lexikon, Budapest: Zenemukiado Vallalat, 1965
Paul E. Bierley, William H. Rehrig, The heritage encyclopedia of band music: composers and their music, Westerville, Ohio: Integrity Press, 1991, ISBN 0-918048-08-7
Paul Frank, Wilhelm Altmann, Kurzgefasstes Tonkünstler Lexikon: für Musiker und Freunde der Musik, Regensburg: Gustave Bosse, 1936, 730 p.
Paul Frank, Burchard Bulling, Florian Noetzel en Helmut Rosner, Kurzgefasstes Tonkünstler Lexikon - Zweiter Teil: Ergänzungen und Erweiterungen seit 1937, 15. Aufl., Wilhelmshaven: Heinrichshofen, Band 1: A-K. 1974. ISBN 3-7959-0083-2; Band 2: L-Z. 1976. ISBN 3-7959-0087-5
Victor van Hemel, Voorname belgische toonkunstenaars uit de 18de, 19de en 20ste eeuw, Antwerpen: Cupido-Uitgave, 1958, 84 p.
Marc Honneger, Dictionnaire de la musique, Paris: Bordas, 1970-76
L. E. Jooris: Memorial usuel: des musiciens et dilettanti, Bruxelles: Imprimerie A. et C. Denis Preres, 1911
Pierre V.R. Key, Pierre Key's musical who's who - A biographical survey of contemporary musicians, New York: Pierre Key, 1931, 498 p.
Charles Leirens, Belgian music, New York: Belgian Government Information Center, 1963
Gösta Morin, Carl-Allan Moberg en Einar Sundström, Sohlmans musiklexikon - 2. rev. och utvidgade uppl., Stockholm: Sohlman Förlag, 1975-1979, 5 v.
Joaquín Pena, Higinio Anglés en Miguel Querol Gavalda, Diccionario de la Música LABOR, Barcelona: Editorial Labor, 1954, 2V, 2318P.
Flavie Roquet, Lexicon Vlaamse componisten geboren na 1800, Roularta Books, Roeselare, 2007, 946 p., ISBN 978-90-867-9090-6
Stanley Sadie, The new Grove dictionary of music and musicians, Vol. 1-20, London: Macmillan, 1980. ISBN 1-56159-174-2
Carlo Schmidl, Dizionario universale dei musicisti, Milan: Sonzogno, 1937, 2V p.
Karel De Schrijver, Bibliografie der Belgische toonkunstenaars sedert 1800, Leuven: Vlaamse drukkerij, 1958, 152 p.
Michael Scott, The record of singing, 2 vols., London: Gerald Duckworth, 1977. 505 p. ISBN 978-1555531638
Franz Stieger, Opernlexikon - Teil II: Komponisten. 1, Band A-F, Tutzing: Hans Schneider, 1975-1983, 371 p., ISBN 3-7952-0203-5
Franz Stieger, Opernlexikon - Teil II: Komponisten. 2, Band G-M, Tutzing: Hans Schneider, 1975-1983, 373-772 p., ISBN 3-7952-0228-0* Wolfgang Suppan, Armin Suppan: Das Neue Lexikon des Blasmusikwesens, 4. Auflage, Freiburg-Tiengen, Blasmusikverlag Schulz GmbH, 1994, ISBN 3-923058-07-1
Wolfgang Suppan, Das neue Lexikon des Blasmusikwesens, 3. Auflage, Freiburg-Tiengen, Blasmusikverlag Schulz GmbH, 1988, ISBN 3-923058-04-7
Wolfgang Suppan, Lexikon des Blasmusikwesens, 2. ergänzte und erweiterte Auflage, Freiburg-Tiengen, Blasmusikverlag Fritz Schulz, 1976