Souris studeerde viool en compositie aan het Koninklijk Conservatorium te Brussel. Na het studium was hij muziekpedagoog en zette zich zeer voor de hedendaagse muziek in. Zo was hij voorzitter van de Belgische Afdeling van de internationale Vennootschap voor Hedendaagse Muziek "Société Internationale de Musique Contemporaine" (SIMC) en hij stichtte het Studio Musical du Séminaire des Arts (studiecentrum voor hedendaagse muzikale en esthetische vraagstukken). In 1947 maakte hij als eerste het werk van Pierre Boulez bekend.
Verder was hij dirigent bij het Belgische Nationale Radio Omroep (NIRB). Maar hij heeft ook verschillende fanfareorkesten gedirigeerd.
In 1947 stichtte hij de tijdschrift Polyphonie. In 1927 werd hij met de Rubens-prijs onderscheiden.
Souris was sinds 1949 docent harmonie aan het Koninklijk Conservatorium te Brussel. Eveneens doceerde hij muzikale esthetiek aan het Institut National des Arts et du Spectacle (INSAS). Aan het Centre d’Etudes Supérieures de la Renaissance te Tours doceerde hij musicologie. Hij ontwierp een volledige studie voor het opschrijven van de tablatuur voor luit van de XVIe eeuw. In 1964 maakte hij een transcriptie en orkestratie in concertvorm van de Fêtes d’Hébé van Jean-Philippe Rameau. Op de andere zijde onderwees hij ook de techniek van de Dodecafonie (twaalftoontechniek).
Als componist schreef hij voor vele genres, orkestmuziek, werken voor harmonie- en fanfareorkesten, vocale werken, koor- en kamermuziek, maar ook filmmuziek. Zo werkte hij succesvol met de filmproducent Emile Degelin samen.
Stijl
Souris verwierp elke vorm van specialisatie. Hij droomde van ‘a-persoonlijke’ muziek, hij speelde met klanken en ritmes met een precisie die de gemeenplaatsen die hij als basis gebruikte gingen sublimeren; hij bleef op afstand van de oppervlakkige bewegingen in de muzikale wereld. Zijn diepe kennis van de compositie, de geschiedenis en de esthetica maakten van hem een van de meest geraadpleegde musici.
Surrealist
André Souris beschouwde zijn activiteiten als musicus als een vorm van surrealisme. Dit was in strijd met de opvattingen van André Breton, die muziek de realistische kunstvorm bij uitstek vond.[1][2] De werken van Erik Satie waren voor Souris de basis voor het concept van surrealisme in de muziek.[3]
In 1925 kwam Souris in contact met de Belgische surrealistische dichter Paul Nougé en zijn vrienden.[4] Souris schreef mee aan de traktaten over muziek in het tijdschrift “Distances” van Nougé, Camille Goemans en Marcel Lecomte. In 1926 was hij medeondertekenaar van de traktaten in het tijdschrift “Marie” van E.L.T. Mesens die de officiële start van het surrealisme in België markeren.[5] In die periode werkte hij samen met de musicus Paul Hooreman, eveneens actief in de surrealistische kring rond Paul Nougé. Ze zorgden voor enkele publicaties en muziekstukken, waaronder "Tombeau de Socrate" (een hommage aan Erik Satie), "Festivals de Venise" en een kortstondig tijdschrift "Musique".[6]
Hij zette gedichten van Paul Nougé op muziek.[3] Deze samenwerking beperkte zich tot kleine werken en kende weinig succes behalve de bewerking van "Écrits de Clarisse Juranville", een eenvoudig grammaticahandboek dat Nougé omzette in gedichten[7]. Deze surrealistische teksten werden in 1928 door André Souris op muziek gezet onder de titel "Quelques airs de Clarisse Juranville". Het geheel werd uitgevoerd in Charleroi op 20 januari 1929 ter gelegenheid van een tentoonstelling van werken van René Magritte en voorafgegaan door een opmerkelijke lezing door Paul Nougé over muziek, die in 1946 door Marcel Mariën gepubliceerd werd onder de "La conférence de Charleroi".[4][8]
In 1936 werd Souris met het traktaat "Le domestique zélé" (De ijverige knecht)[9] uit de surrealistische groep gezet omdat hij een hommage voor Henry Le Bœuf, directeur van het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel, had georganiseerd.[10]
Hij bleef echter zijn surrealistische overtuiging behouden en bleef een goede vriend van René Magritte.
In 1946 componeerde hij de muziek voor een film over de surrealistische schilder Paul Delvaux, "De Wereld van Paul Delvaux" van Henri Storck. Ook de surrealistische dichter Paul Eluard werkte hieraan mee.[11]
Robert Wangermée: André Souris et le complexe d'Orphée: Entre surréalisme et musique sérielle, Liège, Pierre Mardaga éditeur, 1995, 432 p., ISBN 2870096054
Karel de Schrijver: Bibliografie der belgische toonkunstenaars sedert 1800, Leuven: Vlaamse, 1958, 152 p.
Diana von Volborth-Danys: CeBeDeM et ses compositeurs affilies : biographies, catalogues, discographie, Bruxelles: Centre belge de documentation musicale, 1977. Vol. I : A-L : 1977 : 211 p.; Vol. II : M-Z : 1980 : 276 p.
Lambert van Deuren: Les oeuvres d'André Souris. Revue Belge de Musicologie. Belgisch Tijdschrift voor Muziekwetenschap. 20 (1966), S. 15-20.
Charles van den Borren: Pour André Souris. Revue Belge de Musicologie. Belgisch Tijdschrift voor Muziekwetenschap. 20 (1966), S. 10-11.
Christine Esclapez: La musique comme parole des corps - «Sémiotique et philosophie de la musique», L'Harmattan, Paris, 2007, 260 p., ISBN 978-2-296-04037-3
Alain Lacombe en François Porcile: Les musiques du cinéma français, Paris: Bordas, 1995, 328 p., ISBN 2-04-019792-3
Franco Rossi, Michele Girardi: Il teatro la Fenici - chronologia degli spettacoli 1938-1991, Venezia: Albrizzi Editore, 1992, 650 p., ISBN 88-317-5509-9
↑(fr) Achille CHAVEE, Jean DIEU, Fernand DUMONT, Marcel HAVRENNE, André LORENT, Albert LUDE, René MAGRITTE, E.L.T. MESENS, Paul NOUGE, Pierre SANDERS, Max SERVAIS, Maurice SINGER [Laurent DERAIVE, Marcel LECOMTE, René LEFEBVRE, Claude SPAAK, André THIRIFAYS], Le domestique zélé [tract]. AML (1936). Geraadpleegd op 14 november 2023.