Aardonyx
Aardonyx is een geslacht van saurischische dinosauriërs, behorend tot de groep van de Sauropodomorpha, dat tijdens het vroege Jura leefde in het gebied van het huidige Zuid-Afrika. Naamgeving en fossielenDe typesoort Aardonyx celestae is in 2009 beschreven door Adam Yates e.a.. De geslachtsnaam is afgeleid van het Afrikaans aard en het Klassiek Griekse onyx, "klauw". De soortaanduiding eert preparatrice Celeste Yates, de vrouw van Adam, die het grootste deel van het skelet prepareerde. De naam werd pas geldig benoemd in 2010, toen het artikel gedrukt werd. De fossielen zijn in 2004 gevonden in Marc’s Quarry, een beenderbed uit de Elliotformatie (Hettangien - Pliensbachien, ergens tussen de 199 - 183 miljoen jaar oud), op het terrein van Spion Kop-boerderij, gelegen in het district Senekal in de Vrijstaat. De naam van de locatie verwijst naar student Marc Blackbeard die de tafonomie ervan bestudeerde. Het holotype BP/1/6254, bestaat uit de voorkant van een linkermaxilla, een bovenkaakbeen. De mogelijke achterkant van ditzelfde bot, specimen BP/1/6505, is iets van het holotype verwijderd aangetroffen. Verder zijn er vele andere fragmenten gevonden; het gaat om de botten van twee individuen, waarvan er een iets kleiner was met 85% van de lengte van de ander. Deze omvatten delen van de schedel en onderkaken, wervels en delen van de ledematen. Een belangrijk deel van het skelet is zo bekend. De twee exemplaren waren, afgaande op de botstructuur nog niet volgroeid en minder dan tien jaar oud. BeschrijvingAardonyx was een planteneter, ongeveer negen meter lang en een ton zwaar, met een langgerekt lichaam dat een heuphoogte had van twee meter. Ondanks de aanzienlijk afmetingen — die negen meter vertegenwoordigde nog niet de volwassen grootte — en vrij korte achterpoten was het een tweevoeter die zich in evenwicht hield met een lange en zware staart. De armen waren kort en voorzien van een duimklauw hadden de handen mede een verdedigende functie. De schedel was relatief klein, plat en spits toelopend. De geschatte lengte bij het holotype is 36 centimeter. De neusopeningen zijn zeer groot — ongeveer even groot als de oogkas — en staken vermoedelijk uit boven de snuit. In de bovenkaak stonden vijf tanden in de praemaxilla, achttien in de maxilla. De tanden zijn puntig, hebben geen karteling en zijn voorzien van verticale ribbels. De kaken waren vermoedelijk voorzien van een hoornsnavel die erg ver naar achteren doorliep, meer dan bij verwante vormen. Ze hebben vrij kleine foramina, openingen voor de bloedvaten en zenuwen. Aan de binnenkant van de maxilla loopt een diepe horizontale groef. De onderkaak is licht gekromd, achteraan vlak en draagt minstens negentien tanden. De halswervels zijn langwerpig en laag. Ze zijn vrij eenvoudig gebouwd zonder grote uitsteeksels of verbindingen voor de nekribben. Uniek binnen de Sauropodomorpha is dat de diapofysen op de wervelbogen slechts als lage verdikkingen uitgegroeid zijn terwijl ze bij andere soorten gedragen worden door vleugelvormige zijuitsteeksels. De ruggenwervels dragen vrij hoge doornuitsteeksels. Er zijn maar drie sacrale wervels. De arm is kort maar stevig. Unieke eigenschappen, autapomorfieën, van de soort zijn verder dat het aanhechtingsvlak op de ellepijp voor de biceps zeer ruw is en dat het vierde middenvoetsbeen de enkel raakt in een extreme verbreding. FylogenieEen kladistische analyse plaatste Aardonyx binnen de Sauropodomorpha, en neer bepaaldelijk de Anchisauria, als het zustertaxon van de klade die bestaat uit de afstammelingen van de laatste gemeenschappelijke voorouder van Melanorosaurus en de Sauropoda, zoals getoond wordt in dit kladogram:
OvergangskenmerkenDie vrij afgeleide, of hoge, positie in de stamboom wordt volgens de beschrijvers weerspiegeld in de bouw van het dier. Allereerst zou het de overgang laten zien van een tweevoetige naar een viervoetige wijze van voortbewegen. Bij Melanorosaurus en de sauropoden zijn er duidelijke aanpassingen aan viervoetigheid, die zo sterk zijn dat deze dieren zich vermoedelijk niet meer alleen op de achterpoten konden voortbewegen: een verlengde arm, een vermogen tot pronatie van de onderarm zodat met de handen voorwaarts gericht gelopen kon worden en een meer recht dijbeen zodat niet meer op een gebogen knie gelopen kon worden. Aardonyx mist deze aanpassingen en heeft ook geen vierde sacrale wervel als versteviging van het bekken. Maar het dier toont wel al veranderingen in die richting. De vorm van de ellepijp, 305 millimeter lang, en het spaakbeen (283 millimeter) staat meer rotatie toe. Het dijbeen, 681 millimeter lang, is rechter en heeft een lagere vierde trochanter, het aanhechtingspunt voor de aandrijvende staartspieren, zodat er minder snel gerend kon worden. Ook was de voet relatief korter en het eerste middenvoetsbeen, 6,5 centimeter lang, zwaarder zodat de gewichtas van de achterpoten niet meer mesaxonisch was zoals bij de basale sauropodomorfen, met de middelste derde teen als voornaamste dragende element, maar entaxonisch met de binnenste eerste teen als hoofddrager van het gewicht. Dit wijst er weer op dat overgegaan werd op een meer stappende wijze van lopen. Een tweede overgang zou het verlies van wangen zijn als aanpassing aan een meer schrokkerige wijze van eten, waarbij heel snel zo veel mogelijk plantenmateriaal naar binnen wordt gewerkt, die typerend zou zijn voor de sauropoden. Dat er geen wangen aanwezig waren, zou worden aangetoond door het ontbreken van een zijdelingse verdikking aan de achterkant van het dentarium, een onderkaaksbeen. Die richel, wel bij meer basale sauropodomofen aanwezig, zou de vlezige wang van de tanden weghouden. Een andere sauropode aanpassing aan deze wijze van eten zou de ontwikkeling zijn van een verbrede U-vormige kaakvorm. Aardonyx heeft echter meer smalle V-vormige kaken. Dit zou een aanwijzing zijn dat de wang in de sauropode evolutie al verloren gegaan was voordat de brede schedel zich ontwikkelde. Aan de andere kant is de toestand bij de sauropode Chinshakiangosaurus precies omgekeerd: die heeft een U-vormige kaak maar wel wangen. LiteratuurYates, A.M., Bonnan, M.F., Neveling, J., Chinsamy, A. & Blackbeard, M.G. (2010). A new transitional sauropodomorph dinosaur from the Early Jurassic of South Africa and the evolution of sauropod feeding and quadrupedalism. Proceedings of the Royal Society B 277 (1682): 787-794. DOI: 10.1098/rspb.2009.1440. Gearchiveerd van origineel op 9 augustus 2018. |