Het gebied besloeg ongeveer de oppervlakte van de huidige deelgemeente Polsbroek in de Utrechtse gemeente Lopik. De heerlijkheid was mogelijk oorspronkelijk een Hollands leen, maar dit is niet zeker.
Al in de eerste helft van de 12e eeuw werd Polsbroek als Pulzabruch genoemd,[4] en de eerste heren van Polsbroek waren de heren van Arkel. In 1155 wordt Pulsebroch genoemd in een oorkonde van bisschop Herman van Horne.[5]
Of Zuid-Polsbroek in 1610 een Hollands leen was wist niemand meer.[10] Voor de gronden en huizen binnen deze heerlijkheid werden in de 18e eeuw de verpondingen niet zoals in de baronie van IJsselstein ten behoeve van de Unie, maar aan Holland betaald.[1]
Zuid-Polsbroek werd in 1812 onderdeel van de gemeente Polsbroek in de provincie Utrecht. In 1814 kwam Zuid-Polsbroek samen met nog een aantal plaatsen in de gemeente Polsbroek (Cabauw, Vliet, Vlist en Zevender) in de provincie Zuid-Holland te liggen, waardoor de gemeente Polsbroek in twee provincies tegelijk lag. Deze situatie duurde tot 1817, toen Zuid-Polsbroek een zelfstandige gemeente werd in de provincie Zuid-Holland. In 1821 werd Zuid-Polsbroek toegevoegd aan aan de provincie Utrecht.
Na de oprichting van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden werden de heerlijke rechten ten dele hersteld. Tot de afschaffing van de heerlijke rechten is Zuid-Polsbroek een allodiale en zogenoemde hoge heerlijkheid (dat wil zeggen: een heerlijkheid waar de heer ook rechtsprekende macht had) gebleven.[14] Het jaar 1923 markeert formeel het einde van de Nederlandse heerlijkheden, omdat in dat jaar door de Jachtwet de laatste zakelijke rechten, voortgekomen uit het fenomeen 'heerlijkheid', werden afgeschaft.
↑C. Pijnacker Hordijk, Opgaven omtrent inkomsten, goederen, hoorigen, dienstmannen en rechten der abdij Egmond (1130-1161), in: Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap 21 (1900), p. 161-185; zee op p. 170
↑Adriaan Kluit, Historia critica comitatus Hollandiae et Zeelandiae ab antiquissimis inde deducta temporibus, band II, deel 1, Medioburgi: apud Petrum Gillissen et fil. et Isaac de Winter, 1780, p. 166-169 (Codex Diplomaticus, nr. XXVIII), p. 168 Google
↑Inventaris van het archief van de Nassause Domeinraad: Raad en Rekenkamer te Breda, 1170-1580 (1582): Stukken betreffende rechten en goederen van Anna van Buren, 1166-1580: Nationaal Archief, Den Haag (c) 1955, p. 24 Nationaalarchief
↑Marius Pieter van der Linden, De burggraven van Montfoort in de geschiedenis van het Sticht Utrecht en het Graafschap Holland (± 1260-1490), Van Gorcum, Haak & Pracke, Assen 1957, p. 164 Google books
↑Inventaris van het archief van de Nassause Domeinraad: Raad en Rekenkamer te Breda, 1170-1580 (1582): Stukken betreffende rechten en goederen van Anna van Buren, 1166-1580: Nationaal Archief, Den Haag (c) 1955, p. 139 Inventaris
↑Matthaeus Brouërius van Nidek en Isaäc le Long: Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche outheden Google
↑In de middeleeuwen was het bezit voorbehouden aan de adel. Na die tijd konden ook anderen een heerlijkheid verwerven. Voor rijke patricische families was dit een mogelijkheid om te proberen hun aanzien te vergroten. Zij voegde vaak de naam van het leen toe aan hun geslachtsnaam, zoals in dit geval De Graeff van Polsbroek