Zhangzhung

Zhangzhung
Tibetaans ཞང་ཞུང་
Wylie zhang zhung
Portaal  Portaalicoon   Tibet

Zhangzhung was een preboeddhistische beschaving en gebied in het westen en noordwesten van het Tibetaans plateau. De aanvangsperiode van deze cultuur is rond 550 v.Chr. De periode van deze beschaving maakt deel uit van de prehistorie van Tibet.

Het gebied werd in de eerste helft van de zevende eeuw veroverd door het expanderende Tibetaanse rijk. De beschaving van Zhangzhung werd in de achtste eeuw en negende eeuw geassimileerd met de Tibetaanse. In de hoogst gelegen en meest geïsoleerde delen van Zhangzhung bleef die cultuur zich tot na 1100 handhaven.

Bronnen over Zhangzhung

Het Tibetaanse rijk rond 780 met Zhangzhung in het westen

In de traditie van de bön is hun religie ontstaan in een land dat zij Olmolungring noemen. Van daaruit vestigde de bön zich in Zhangzhung.

De literaire traditie van de bön ontstond aan het eind van de tiende eeuw. Het grootste deel van de zeer omvangrijke literatuur van de bön is geschreven vanuit de context van de geschiedenis van Centraal-Tibet. Er is echter ook een aanzienlijke hoeveelheid literatuur die geplaatst wordt in de context van Zhangzhung.

Die teksten werden eeuwen later geschreven dan de in die literatuur vermelde gebeurtenissen. In die literatuur handelt het meer op de nadruk van het aantonen van een samenhang tussen een prehistorische en historische periode ten aanzien van de religieuze traditie dan op een chronologische historische beschrijving van gebeurtenissen.

Volgens Bön-gelovigen is dit de zegel van de laatste koningen van Zhangzhung in de taal Zhangzhung. Wetenschappers gaan ervan uit, dat dit zegel zeer veel later is gemaakt.

Er zijn een aantal teksten die handelen over de koningen van Zhangzhung. De belangrijkste van die teksten zijn de Dul ba gling grags en de Ti se ' i dkar chag. Die zijn echter feitelijk pas geschreven vanaf de twaalfde eeuw. Daarin is sprake van achttien koninkrijken en koningen. Er zijn in die teksten lijsten van koningen. Die worden gerubriceerd op basis van hun religieuze taken en verdiensten voor de bön of op basis van een met naam aangeduid grondgebied dat zij zouden hebben beheerst. Deze koningen worden wel aangeduid als de zogenaamde bya ru can – koningen. Daarmee wordt een hoofddeksel aangeduid – een soort kap met vleugels – dat zij als teken van hun waardigheid droegen.

Gedurende deze periode beheersten deze achttien koningen ook de achttien landen van Zhangzhung. Het onderricht in yundrung bön (eeuwige bön) werd verspreid in tien richtingen. Zij (de koningen) bestonden 2000 mensjaren, zij lieten hun stoffelijke overschotten niet op aarde na en zij waren volledig verlicht.

In de teksten wordt een enkele keer vermeld dat een of meerdere van deze koningen uit Zhangzhung een tijdgenoot zou zijn van een koning in Centraal-Tibet, zoals Nyatri Tsenpo en Mutri Tsenpo. De laatste twee zijn volgens de traditionele lijst van koningen, de eerste twee koningen van Tibet. Nyatri Tsenpo en Mutri Tsenpo zijn duidelijk mythische figuren. Mutri Tsenpo speelt ook een belangrijke rol in een andere tekst van de bön, de BsGrags pa gling grags. Feitelijk en strikt historisch zijn de teksten in de literatuur van de bön onvoldoende om een historisch bestaan van deze koningen van Zhangzhung aannemelijk te maken. Alleen het bestaan van de laatste koning van de laatste dynastie, de koning Lig-Snya-shur uit het begin van de zevende eeuw is historisch onomstreden.

In Tibetaanse documenten van de manuscripten van Dunhuang wordt Zhangzhung meerdere malen vermeld. In de Tibetaanse annalen, opgetekend vanaf ongeveer 645, wordt de annexatie van Zhangzhung door het Tibetaanse rijk in 643 vermeld. Uit die annalen is ook bekend op welke wijze Zhangzhung in de periode van het Tibetaanse rijk werd bestuurd.

Er is vanaf eind twintigste eeuw een groeiende wetenschappelijke interesse in de historie van het gebied. Dat heeft geleid tot intensief archeologisch onderzoek in het gebied.Het is met name John Vincent Belleza, die vanaf 1998 zeer veel onderzoek gedaan heeft. Hij heeft ongeveer 700 vindplaatsen onderzocht alsmede 50 plaatsen met rotstekeningen en petrogliefen.

Belleza heeft niet de gelegenheid gekregen werkelijk afgravingen te kunnen doen. Radiometrische datering van de vondsten is ook schaars. De meeste vondsten worden geacht te dateren vanaf een periode van na 1000 v. Chr. maar voor de komst van het boeddhisme op het Tibetaans plateau aan het eind van de zevende eeuw. Belleza combineert deze vondsten met bestaande religieuze teksten van de bön, mythes, mondelinge overlevering en schetst op die wijze een archaic cultural horizon van Zhangzhung.

Rubricering van archeologische vondsten

  • een systeem van forten en citadellen als verdedigingsbouwwerken
  • residentiële plaatsen voor permanent verblijf zoals paleizen.
  • omvangrijke complexen voor het begraven van overledenen
  • tempels, platforms voor religieuze bijeenkomsten en ceremonies
  • een grote hoeveelheid stela gebruikt voor diverse doeleinden, zoals grensbepaling, monumenten voor clans of clanleiders, begrenzingen van begrafeniscomplexen en voor de aanbidding van godheden uit het pantheon van Zhangzhung.
  • agrarische nederzettingen, irrigatiewerken

De vondsten tonen meer gelijkenis met culturen uit het noorden van Azië dan met die uit bijvoorbeeld India of het oosten van Azië. De combinatie van deze vondsten met de literatuur van de bön leidt tot de volgende kenmerken van de cultuur van Zhangzhung.

Kenmerken van de cultuur van Zhangzhung

  • Een op clans gebaseerde samenleving, die onderling voortdurend strijd leverden. Er was een koninklijke dynastie, maar net als in het Tibetaanse rijk waren de koningen meer een primus inter pares die slechts zeker konden zijn van hun positie zolang de clanleiders hen wensten te ondersteunen
  • In delen van Zhangzhung waren sedentaire nederzettingen aanwezig op een hoogte die nergens anders in de wereld is aangetroffen. Die hoogte kon 5400 meter bedragen. Er was vanaf ongeveer 3000 v. Chr. weer een duidelijke verslechtering van klimatologische omstandigheden aanwezig op het Tibetaans Plateau. Gedurende de periode van de beschaving van Zhangzhung moet het klimaat verslechterd zijn. Archeologisch onderzoek heeft uitgewezen dat permanente verblijfplaatsen op een hoogte van meer dan 4300 meter omstreeks uiterlijk 1200 verlaten waren.
  • Een zekere gestratificeerde sociale structuur, die blijkt uit de aanwezigheid van koninklijke graftomben.
  • Een cultuur met een zekere uniformiteit over een groot gebied. Rotstekeningen en petrogliefen hebben een aanzienlijke stilistische overeenkomst. De bouw van huizen en burchten vertoont grote overeenkomsten. In het hele gebied was sprake van een gemengd pastoraal nomadendom met landbouw, aangevuld met jacht op groot wild. Met het verslechteren van de klimatologische omstandigheden werden de mogelijkheden voor landbouw op grote hoogte steeds geringer.
  • Een cultuur die meer in contact stond met volkeren in het noorden van Azië dan met het gebied ten zuiden van de Himalaya.
  • Een cultuur met al complexe religieuze systemen. De grote hoeveelheid necropolis, grafheuvels, tempels, etc. maakt duidelijk, dat er een geloof was in een omvangrijk pantheon. Khyunglung is een groot grottencomplex aan de rivier de Sutlej. In vroegere literatuur werd Khyunglung wel gezien als de hoofdstad van Zhangzhung. Recent onderzoek maakt echter duidelijk, dat de grotten vooral gebruikt werden voor religieuze bijeenkomsten en als een plaats waar personen, die verantwoordelijk waren voor het uitvoeren van rituelen bijeenkwamen.

De taal van Zhangzhung als legitimatie van de traditie

De taal van Zhangzhung is nu een dode taal. Het behoort tot de Tibeto-Birmaanse talen.

In het historisch perspectief van de bön wordt sterk de nadruk gelegd op een ononderbroken traditie vanaf Zhangzhung via het Tibetaanse rijk naar de latere periodes in de Tibetaanse geschiedenis. De taal van Zhangzhung speelt daarin een belangrijke rol.

Er is de aanname dat aanzienlijke delen van de kangyur, een van de twee delen van hun canon, vanuit de taal van Zhangzhung vertaald zijn in het Tibetaans. Dat is een opvatting, die door tibetologen als volstrekt onhoudbaar wordt gezien.

Een boekwerk in de taal van Zhangzhung. De vertaling van het bovenste blad is ” In de taal van Zhangzhung ”

Er zijn onder de manuscripten van Dunhuang vijf documenten gevonden in het Tibetaanse schriftsysteem waarvan de taal door Frederick William Thomas in 1933 als Zhangzhung werd benoemd. In de vakliteratuur werd dat benoemd als Old Zhangzhung. Die opvatting is lange tijd geaccepteerd. In de laatste decennia wordt die echter in het wetenschappelijk debat ernstig betwist.

Er is slechts een wat groter tweetalig (Zhangzhung-Tibetaans) document gevonden, de mDzod Phug (De Binnenste Schatkamer van het Leven) een werk over de kosmogonie van de bön. In de traditie van de bön is dat een termadocument dat uit de achtste eeuw dateert. Onderzoek heeft uitgewezen, dat het uit de elfde eeuw dateert. Het Zhangzhung uit dat document is al fundamenteel verschillend van dat van de taal van de vijf documenten uit Dunhuang.

Er wordt ook door de bön aangenomen, dat er in hun traditie oude schriftsystemen ontwikkeld zijn voor de introductie van het boeddhisme in Tibet en het Tibetaanse schriftsysteem daar op is gebaseerd. Tibetologen zijn van opvatting dat deze schriftsystemen pas zeer aanzienlijk later door volgelingen van de bön zijn ontworpen, bijvoorbeeld om termadocumenten vanuit Zhangzhung meer authentiek te doen lijken. Het bekendste van die systemen is het zogenaamde sMar-chung -schrift. Er zijn tot nu toe geen teksten in deze geschriften gevonden of ook maar enig ander bewijs, dat het hanteren van deze schriftsystemen vroeger dateert dan eind zeventiende eeuw. De meeste nu bekende teksten in deze schriftsystemen zijn waarschijnlijk pas van de negentiende eeuw.

De verovering van Zhangzhung

Zhangzhung moet voor de eerste keer tussen 636 en 640 veroverd zijn door het Tibetaanse rijk. Door het rijk veroverde gebieden op het Tibetaans plateau hadden in de zevende eeuw vaak nog een vorm van autonomie. Die status werd bezegeld met het sluiten van huwelijksallianties.

In dit geval werd Sad-mar-kar, een zuster van de Tibetaanse koning Songtsen Gampo (605-650) uitgehuwelijkt als een van de meerdere vrouwen aan de laatste koning van Zhangzhung, Lig-Snya-shur. De koning weigerde de relatie te consummeren. In de klassieke Tibetaanse geschiedschrijving ontstond hierdoor een verwijdering tussen beiden. Dit leidde uiteindelijk tot een verslechtering van de relaties tussen de beide landen, waarbij Sad-mar-kar loyaal gebleven zou zijn aan haar broer Songtsen Gampo. Het was dan ook haar informatie die het tijdstip van de Tibetaanse aanval bepaalde.

Hedendaagse tibetologen gaan ervan uit, dat de koning opzettelijk ieder seksueel contact met de zus van Songtsen Gampo vermeed. Een situatie waarin een eventuele troonopvolger in Zhangzhung nauwe familierelaties met de machtiger Tibetaanse koning zou hebben was bedreigend voor de continuïteit van de monarchie en het laatste deel autonomie van Zhangzhung.

De Tibetaanse annalen vermelden het jaar 643 als het tijdstip van de definitieve annexatie van Zhangzhung door het Tibetaanse rijk. Zhangzhung verloor zijn autonome status. In 653 werd een Tibetaanse gouverneur over het gebied benoemd. In 677 was er een opstand van Zhangzhung tegen het Tibetaanse gezag, die door de dan feitelijke machthebber in het Tibetaanse rijk Gar Tongtsen werd neergeslagen.

Met de verovering van Zhangzhung was vrijwel het gehele Tibetaanse plateau voor het eerst onder een verenigd bestuur gebracht. De menskracht, buit en andere bronnen die met de verovering voor Tibet beschikbaar kwamen waren een grote bijdrage voor verdere veroveringen.

Zhangzhung werd net als de zogenaamde Vier Hoorns van Centraal-Tibet verdeeld in districten van duizend huishoudens. Deze districten vormden de basis voor administratieve maatregelen op burgerlijk en militair gebied. Er waren in Zhangzhung in de achtste eeuw tien van dergelijke districten.Het gebied van het latere koninkrijk Guge, dat in de tiende eeuw werd gesticht was een van die districten.

De laatste keer dat de naam van de koninklijke dynastie van Zhanghzung in de Tibetaanse geschiedschrijving nog voortkomt is in het edict behorende bij de inwijding van de tempel en pilaar van Karchung in 812. Daarin worden zevenenzestig personen benoemd met vermelding van hun functies die een eed gezworen hebben het boeddhisme in Tibet te handhaven. Uit dat edict blijkt, dat de daarin vermelde Snya-shur-blon Btsug een vertegenwoordiger was van een inmiddels onbeduidende aristocratische clan.