Ruprecht van Palts-Simmern (1461-1507)
Ruprecht van Palts-Simmern (Simmern, 16 oktober 1461 – Wörth an der Donau, 19 april 1507) was als Ruprecht II van 1492 tot 1507 bisschop van Regensburg.[1] BiografieRuprecht was een zoon van paltsgraaf Frederik van Simmern en Margaretha van Gelre. Zijn vader was zeer vroom en toegewijd aan de kloosterhervormingen in de geest van de Moderne Devotie. Met uitzondering van Johan I, die zijn vader als paltsgraaf opvolgde, traden alle kinderen van Frederik I in de geestelijke stand. Ruprecht volgde een succesvolle carrière als geestelijke. In 1470 werd hij domheer in Straatsburg en Trier. Op 3 juli 1487 werd hij gekozen tot coadjutor van de bisschop van Regensburg. In 1492 volgde hij bisschop Heinrich von Absberg op. Op 25 november 1492 werd Ruprecht tot bisschop gewijd. Direct na zijn inauguratie als bisschop liet Ruprecht de abten, abdissen en dekens uit zijn bisdom naar Regensburg komen, om hen te wijzen op het belang van de uitvoering van de besluiten die in 1490 op de Salzburgse provinciale synode in Mühldorf genomen waren. Daarnaast drong Ruprecht eropaan dat de kerkleiders er een vrome levenswijze op zouden nahouden. In 1493 kwam Ruprecht in conflict met hertog Albrecht IV van Beieren-München. De hertog had namelijk de wijn die in de heerlijkheid Donaustauf geproduceerd werd naar München laten brengen. De kosten hiervoor had hij bij wijze van herendienst afgewenteld op de geestelijkheid uit het landgericht Kelheim en de omgeving van Regensburg. Hierdoor hadden de geestelijken rond de 30.000 gulden schade geleden. Ruprecht excommuniceerde de hertog en plaatste Kelheim onder het interdict. In 1494 werd het conflict in het voordeel van de geestelijkheid bijgelegd na bemiddeling door de bisschoppen van Augsburg en Brixen als keizerlijke commissarissen.[2] Hoewel Ruprecht zich aan het begin van zijn ambtsperiode een daadkrachtig bestuurder had getoond, trok hij zich vanaf 1494 vanwege ziekte steeds vaker terug op het bisschoppelijke kasteel in Wörth. Volgens tijdgenoten leed hij 'morbus gallicus', mogelijk framboesia. In 1506 benoemde hij op advies van van Lodewijk V van de Palts diens broer Johan tot coadjutor. Na een lang ziektebed overleed Ruprecht in 1507 op het kasteel in Wörth. Zijn lichaam werd overgebracht naar Regensburg en bijgezet in het presbyterium van de dom.[3] Noten
|