Tijdens zijn vroege Utrechtse jaren werkte hij onder leiding van de Utrechtse rijks- en gemeentearchivaris Samuel Muller Fz. en kwam hij in aanraking met nieuwe inzichten op het gebied van het ordenen en beschrijven van archieven. Met Muller en Johan Adriaan Feith en vanuit de in 1891 opgerichte Vereeniging van Archivarissen (VAN) publiceerde hij in 1898 het standaardwerk Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven. Later was hij jarenlang bestuurslid, secretaris en voorzitter van de VAN en redacteur van het Nederlandsch Archievenblad. Ook had hij zitting in talloze commissies die bijdragen leverden aan de totstandkoming van de Archiefwet in 1918.
Uit twee andere functies bleek dat hij al vroeg het belang van de bewaring van beeldmateriaal inzag. In 1919 richtte hij met Hendrik Enno van Gelder en D.S. van Zuiden de Vereeniging Nederlandsch Centraal Filmarchief (NCF) op. De door het NCF verzamelde bestanden vormden uiteindelijk de basis van het latere Nederlands Filmmuseum. In 1929 werd hij voorzitter van de Nederlandse Commissie voor Ikonographische Documentatie, ter bevordering van het registreren van "schilderijen, teekeningen en platen, geteekende en gedrukte kaarten, portretten enz." die als illustratie bij historische publicaties konden worden gebruikt. De verzamelingen en documentatie kwamen uiteindelijk terecht bij het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie.