Mecklenburg werd aan het einde van de 6e eeuw door Slavische stammen vanuit het oosten bezet. De oorspronkelijke bevolking van Germanen (Langobarden en Semnonen) was toen grotendeels vertrokken. De Slaven vormden stammen als de Polaben, Obodriten en Lutizen, die in onderlinge strijd kleinere stammen absorbeerden.
De naam Mecklenburg komt van Oudsaksischmikil = groot, en borg, burg, burcht. Deze oorspronkelijk Slavische burcht lag even ten zuiden van Wismar en werd uitgangspunt van de Saksische vorsten voor hun veroveringen en onderwerping van de Slavische stammen in het westelijk deel van het latere Mecklenburg. Dat nam twee eeuwen in beslag waarin de Slaven ook elkaar bestreden en daarvoor steun zochten bij de Denen.
Sommige Slavische stamhoofden in de westelijke gebieden namen in de tweede helft van de 10e eeuw het christendom aan en wilden daarmee voorkomen dat zij aan de Saksen en het Duitse Rijk onderworpen zouden worden. Oostelijker stamhoofden wilden onafhankelijk blijven met de verdediging van hun eigen godsdienst. Een gezamenlijke opstand tegen de Saksische en de christelijke invloeden liep na 1070 op stagnatie uit. Pas in 1134 volgde een Saksische militaire invasie die het Obodritische vorstengeslacht van de Pribisliden ertoe bracht als eerste vorsten van Mecklenburg een voorsprong te nemen door zich in 1167 te verbinden aan het Duitse Rijk. De Slavische adel legde zich daar na enkele decennia ook bij neer en werd deel van de adel van dat Rijk. Onder de bevolking bleef een Slavisch deel tot in de 16e eeuw, hoewel steeds marginaler wordend, bestaan. Zij werden gaandeweg geabsorbeerd door de in de 13e eeuw in groten getale toestromende boeren uit het westen: Saksen en Friezen. Deze boerenkolonisten hadden een superieure landbouwtechniek om bossen te rooien en moerassen te ontwateren en daarmee landbouwareaal en -opbrengst te vermeerderen. Handelaren en handwerkers, vooral uit Lübeck, Hamburg en Bremen, stichtten steden die handelscentra werden voor de toenemende landbouwopbrengsten.
Rond 1500 telde Mecklenburg op het middeleeuwse hoogtepunt van zijn economische bloei 150.000 bewoners. In 1650 waren het er nog 75.000 ten gevolge van massamoorden, honger- en pestepidemieën, veroorzaakt door de soldaten van de Zweedse koning en de Duitse keizer, die elkaar in de Dertigjarige Oorlog (1619-1648) ook op Mecklenburgs grondgebied bestreden en het land leegroofden en verwoestten. Het land zou zich niet kunnen oprichten want de Zweden en Pruisen bestreden elkaar vervolgens tot zij vrede sloten in 1701. Voorpommeren en de stad Wismar bleven Zweeds. Daarna schond de absolutistische hertog Karl Leopold de landsreglementen zodanig grof dat de keizer van het Duitse Rijk hem afzette. Hannover en Pruisen kregen in 1719 voorlopig de landsheerlijke voogdij en pas aan het einde van de eeuw zou er weer sprake zijn van een hertogelijk gezag. Inmiddels was Mecklenburg in een diepe stagnatie geraakt. Meer dan de helft van de bewoners was in een positie van lijfeigene terechtgekomen, vaak omdat de aan Pruisen en Hannover te betalen contributies op hen verhaald werden, terwijl zij ook hun zonen als soldaat moesten afstaan in gedwongen rekruteringen, welke door Pruisen werden uitgevoerd ter betaling van de schulden van het hertogdom.
Na de Napoleontische tijd (1806-1815) kwam rust maar nog geen economische opgang. Bij het Congres van Wenen (1815) werden de hertogen van Schwerin en Strelitz verheven tot groothertog. Hierna ontstonden dus de groothertogdommen Mecklenburg-Schwerin en Mecklenburg-Strelitz. In de meeste Duitse staten werden grondwetten ingevoerd, maar beide Mecklenburgen bleven autocratisch geregeerde vorstendommen, al werd in 1820 wel de lijfeigenschap afgeschaft.
In 1866 traden beide hertogdommen toe tot de Noord-Duitse Bond en sinds 1870 maakten ze beide deel uit van het Duitse Keizerrijk. De beide hertogdommen zouden pas in de tweede helft van de 19e eeuw aansluiting bij de moderne tijd krijgen, om te beginnen in de havensteden. Op het platteland zou dat weinig effect hebben. 20% van de bevolking emigreerde tussen 1870 en 1910, vooral naar Amerika.
De nieuwe socialistische orde hief het particuliere grondbezit op en dwong de grootgrondbezitters hun land af te staan en de boeren hun land in Landwirtschaftliche Produktionsgenossenschaften (LPG'S) onder te brengen en te gaan samenwerken. De bedrijven en met name de grote scheepswerven werden genationaliseerd.