Friedländer werd geboren in een Berlijnse Joodse familie van bankiers en juweliers. Hij koos voor een opleiding in de kunstgeschiedenis, ondanks de beperkte carrièremogelijkheden in die sector in de Pruisische staatsdienst. Hij zei van zichzelf dat hij vanaf zijn kinderjaren beïnvloed werd door de nabijheid van de Berlijnse musea.
Hij studeerde in München, Florence en Leipzig en promoveerde in 1891 met een scriptie over Albrecht Altdorfer. Hij werkte een jaar bij Friedrich Lippmann aan het Kupferstichkabinett, waar hij waarschijnlijk Wilhelm von Bode leerde kennen. Het werk beviel hem blijkbaar zodat hij nog een tweede jaar aan zijn stage toevoegde voor hij in 1894 benoemd werd tot assistent van Ludwig Scheiblers in het Wallraf-Richartz-Museum in Keulen.
In 1896 keerde hij terug naar Berlijn en kreeg hij een aanstelling in de Gemäldegalerie. In 1924 werd hij benoemd tot directeur (Erster Director) en tussen 1908 en 1930 was hij ook directeur van het Kupferstichkabinett.[1] In 1933 werd hij omwille van zijn Joodse afkomst met pensioen gestuurd[2]. Hij blijft werken als onafhankelijk expert voor kunsthandelaars.
Onder de druk van de toenemende Jodenvervolging emigreerde hij naar Nederland. Op 2 december 1938 krijgt Friedländer toestemming Duitsland te verlaten en vestigt zich in Den Haag, waar hij tot 1943 blijft wonen. In 1943 verhuist hij naar Amsterdam.
Tijdens de bezetting van Nederland door de Duitsers was hij als gevluchte Jood eigenlijk ook niet veilig, maar als kenner van de Vlaamse schilderkunst uit de 15e en 16e eeuw was hij vrij populair bij de Nazi's, vooral bij Hermann Göring die deze kunst zeer apprecieerde. Hij werd dan ook door Göring beschermd en door de Duitsers met rust gelaten.[3]
In 1954 naturaliseert Friedländer tot Nederlander.
Op 5 juni 1957 wordt zijn 90e verjaardag uitgebreid gevierd in het Rijksmuseum Amsterdam.
Onderscheidingen
Aan Friedländer werden de volgende onderscheidingen toegekend<[2]:
1957. De Vrije Universiteit Berlijn kent Friedländer een eredoctoraat toe in de Kunstgeschiedenis. Bovendien ontvangt hij het ere lidmaatschap van de Deutsche Kunsthistoriker-Vereinigung
Die altniederländische Malerei, 14 Bände, 1924–1937. Berlijn : Paul Cassirer, Bände I-XI und Leiden : Sijthoff, Bände XII-XIV
Echt und unecht: Aus den Erfahrungen des Kunstkenners. Bruno Cassirer, Berlin 1929
Von den Grenzen der Kunstwissenschaft. A.A. M. Stols, Den Haag 1942. Illegale uitgave als privédruk in Nederland.
On art and connoisseurship. Engelse vertaling door Tancred Borenius. Cassirer, London 1942. Duitse uitgave bij Oprecht 1946
Von Kunst und Kennerschaft. Oprecht, Zürich 1946
Essays über die Landschaftsmalerei und andere Bildgattungen.Stols, Den Haag 1947
Bronnen
Dit artikel is deels een vertaling uit het gelijknamige Duitse artikel
Referenties
↑Dagmar Korbacher: Der Kenner im Museum – Max J. Friedländer (1867–1958); Tentoonstellingscatalogus Kupferstichkabinett Staatliche Museen zu Berlin. Berlijn 2008; p. 17.
↑Lynn H. Nicholas: Der Raub der Europa. Das Schicksal europäischer Kunstwerke im Dritten Reich. München 1995, pp. 138–139. Hanns Christian Löhr: Der Eiserne Sammler. Die Kollektion Hermann Göring – Kunst und Korruption im Dritten Reich. Berlijn 2009; pp. 106. 136.