Sinds 1886 hebben er zich meerdere Algemene stakingen in België voorgedaan. Sinds 1893 is dit georganiseerd gebeurd.
Aanloop
Sinds het ontstaan van vakbonden geldt de werkstaking als een belangrijk strijd- en pressiemiddel voor het afdwingen van sociale verbeteringen ten behoeve van werknemers (in het Belgisch burgerlijk recht arbeiders en bedienden). Aanvankelijk was dit meestal na een specifieke en concrete aanleiding, later ook om druk te zetten tijdens bepaalde fase van onderhandelingen met werkgevers of overheid.
Na de afschaffing van de wet-Le Chapelier (stakings- en vakbondsverbod) volgde een eerste (kleinere) stakingsgolf tussen 1868 en 1880. De oprichting van de Belgische Werkliedenpartij in 1885 zette druk op de ketel, maar bezorgde de Belgische arbeiders niet onmiddellijk een verbetering van hun omstandigheden en hun loon, die bij de slechtste waren.[1]
De eerste grote staking met nationale invloed was de volksopstand in 1886. Deze spontane staking en rellen braken uit na het gewelddadige optreden van de rijkswacht tijdens een herdenking van de commune van Parijs. Zo goed als heel Wallonië lag plat en Vlaamse arbeiders steunden deze staking.
De eerste staking die beide landsdelen platlegde was die van 1893. Volgens de Amerikaanse historicus Carl J. Strikwerda was deze staking de eerste algemene staking in Europa.