Kokospalm
De kokospalm of klapperboom (Cocos nucifera) behoort tot de palmenfamilie (Palmae of Arecaceae). Het is de enige soort in het geslacht Cocos, een zogeheten monotypisch geslacht. Het endocarp van de vrucht, met de kiemopeningen, lijkt op het gezicht van een aap, die in het Portugees coco wordt genoemd. De palm kan tot 30 m hoog worden en heeft 4-6 m lange bladeren. De oude bladeren vallen af, maar de bladvoeten blijven zitten en vormen zo de stam. De stam is een schijnstam, omdat deze niet op de gewone wijze gevormd wordt zoals bij een boom, maar door stapeling van de bladvoeten. VerspreidingDe palm komt volgens sommigen[bron?] van nature voor in India, terwijl anderen[bron?] het noordwesten van Zuid-Amerika aangeven als oorsprongsgebied. Uit fossiele vondsten in Nieuw-Zeeland van op kokospalm lijkende planten blijkt dat deze daar al meer dan 15 miljoen jaar geleden groeiden. Zelfs nog oudere vondsten zijn gedaan in Rajasthan (India). De kokospalm komt in bijna alle tropische gebieden voor. De verspreiding is zowel natuurlijk als door zeevarenden gebeurd. De vruchten kunnen drijvend grote afstanden afleggen en zijn zelfs gevonden voor de kust van Noorwegen. In Hawaï is de kokospalm waarschijnlijk[bron?] geïntroduceerd door Polynesiërs uit het Zuidelijk Pacifisch gebied. GroeiDe kokospalm groeit op zandgrond en is zeer tolerant voor zout. De palm groeit bij voorkeur in de volle zon. De regenval dient jaarlijks 750-2000 mm te bedragen, wat zeer fors is. Ook is voor optimale groei een relatieve luchtvochtigheid van 70-80% noodzakelijk. De palm bloeit het hele jaar door. In de bloeiwijze komen zowel vrouwelijke als mannelijke bloemen voor. In het algemeen is de kokospalm een kruisbevruchter, maar er komen ook zelfbevruchtende dwergrassen voor. VruchtDe kokosnoot, ook bekend als 'klapper', wat een vernederlandsing is van het Maleise kelapa, is eigenlijk geen noot maar een steenvrucht, waarvan het mesocarp niet vlezig maar vezelig is. Daarbinnen zit het harde endocarp, dat het zaad omgeeft met drie duidelijk zichtbare kiemopeningen. Bij de kieming komt de kiem door een van deze openingen naar buiten. De drie kiemopeningen zijn de overblijfselen van de in aanleg uit drie vruchtbladen bestaande vrucht. De palm is een eenzaadlobbige en het zaad bestaat uit één kiemlob, dat het transport van het reservevoedsel naar de kiemende plant verzorgt. Het reservevoedsel in het zaad bestaat uit wit, vet, vezelig kiemwit (endosperm), de kokos die onder andere gedroogd als kokosmeel in de handel komt, en een half troebele vloeistof, het klapperwater (het vloeibare kiemwit, vaak ten onrechte klappermelk of kokosmelk[1] genoemd). Bij een volledig rijpe vrucht bestaat al het kiemwit uit het vezelige kiemwit. ToepassingenDe vrucht, de kokosnoot, wordt voor verschillende doeleinden gebruikt. In sommige delen van de wereld worden de vruchten geoogst door getrainde apen. In het zuiden van Thailand komen nog opleidingsscholen voor en worden elk jaar wedstrijden gehouden wie het snelst kan oogsten. In diverse landen in onder andere Zuidoost-Azië en Oost-Afrika wordt de kokosnoot vers en jong verkocht, vaak op straat. Men kan dan bij een stalletje een hele vrucht kopen waar men eerst met een rietje het klapperwater uit kan drinken. Vervolgens wordt het vaak jonge, malse vruchtvlees voor de klant uit de schil gehaald door de verkoper.
Bouwplaten van kokosvezelsOnderzoekers bij de Universiteit Wageningen hebben een methode ontwikkeld om de bruine bolster, die om de kokosnoot groeit, nuttig te gebruiken. De bolsters bestaan voor een derde uit kokosvezels en voor de rest is het een merg dat veel lignine bevat. Tot nu toe werd van dit materiaal weinig nuttig gebruikgemaakt en werd het vooral als organisch afval beschouwd. Onderzoek en experimenten hebben geleid tot ontwikkeling van een commercieel uitvoerbaar proces waarbij de vezels onder hoge druk en temperatuur samengeperst worden. De hechtende eigenschappen van de lignine en de sterke vezels zorgen voor platen van hoge kwaliteit. Dankzij de lignine is er geen lijm nodig, hetgeen de kosten met een derde doet afnemen. De fijngemalen vezels worden gedroogd (tot relatieve vochtigheid 10 %). Bij een temperatuur van 160 °C en een druk van 120 - 150 bar worden platen geperst. Platen van verschillende kwaliteit kunnen worden gemaakt. Ze zijn twee tot drie keer zo sterk als platen van andersoortige vezels. Door de hoge dichtheid is de waterafstotende factor tweemaal die van medium-density fibreboard (mdf) platen. Het materiaal zou goed scoren op brandveiligheid. Zagen, boren, schuren, en verven geven geen problemen. Door de hoge dichtheid en hardheid is het materiaal termietbestendig. De platen kunnen bijvoorbeeld gebruikt worden in de bouw of voor meubels. Vooralsnog gaat productie beginnen in Maleisië en Indonesië, en mogelijk ook in Mozambique, Niger, Colombia en Suriname. Verwacht wordt dat de vezelafvalberg hierdoor kan verdwijnen.
Noten
Mediabestanden die bij dit onderwerp horen, zijn te vinden op de pagina Cocos nucifera op Wikimedia Commons.
|