Kasselrij Doornik
De kasselrij Doornik was omstreeks het jaar 1000 een van de vier oorspronkelijke kasselrijen in het graafschap Vlaanderen en bleef dat tot de annexatie door Frankrijk in 1314. De burggraven waren gevestigd op het kasteel van Bruille,[1] op een eiland tegenover de eigenlijke stad Doornik, die buiten hun gebied viel. Hun territorium omvatte enkel het land van Doornik. Het was gelegen tussen Rijsels-Vlaanderen, de kasselrij Kortrijk, Kamerijk en Henegouwen. Het gebied wisselde vaak van handen tussen het Franse Koninkrijk en Vlaanderen, terwijl ook de bisschoppen van Doornik hun macht lieten gelden. Geschiedenis Voor de vroegere gouw, zie: Doornikgouw.
De kasselrij volgde de Doornikgouw op toen graaf Boudewijn IV rond het jaar 1000 Vlaanderen vier burggraven aanstelde in de grafelijke burchten van Brugge, Gent, Sint-Omaars en Doornik. De burggraaf van Doornik was baron en pair van Vlaanderen. Een tiental jaren later werd het aantal kasselrijen uitgebreid. In Romaans-Vlaanderen werden de kasselrijen Rijsel, Orchies en Dowaai afgesplitst van Doornik, gevolgd door de kasselrij Kortrijk in 1067. In 1146 herwon Doornik zijn bisschoppelijke zetel, die het aan het bisdom Noyon verloren had in de 7e eeuw. Voordat de scheiding werd uitgevaardigd, had paus Eugenius III toestemming gevraagd aan graaf Diederik van de Elzas. Hoewel de nieuwe bisschoppen nu in de stad woonden, werd hun wereldlijke macht in toom gehouden door de graven van Vlaanderen. Filips van de Elzas verkreeg rond het jaar 1186 dat burggraaf Evrard III Radulf aan hem manschap deed voor zijn versterkte heerlijkheid Mortagne, eigenlijk een allodium in Oosterbant in het graafschap Henegouwen. De burcht, gelegen aan de samenvloeiing van de Scarpe en de Schelde, was voor de houder van het Doornikse een strategisch punt van groot belang. De Franse koning Filips Augustus reageerde door op 28 december 1187 naar de bisschopsstad te komen naar aanleiding van een conflict tussen de bisschop en de stedelingen. Hij verleende een gemeentelijk charter en creëerde zo een stedelijk vrijheid die rechtstreeks van hem afhing en ontsnapte aan de Vlaamse graaf. Vanaf dat moment behoorde de stad Doornik tot het Franse kroondomein binnen het baljuwschap Vermandois. Evrards zoon Boudewijn van Mortagne deed vervolgens ook manschap aan koning Filips Augustus. Na de dood van Filips van de Elzas bracht het Verdrag van Vernon de burggraven van Doornik in 1195 toch weer onder Vlaams gezag. Daarna bleef de heer van Mortagne een van de trouwste vazallen van de graven van Vlaanderen-Henegouwen.[2][3] Het burggraafschap van Doornik was onlosmakelijk met deze heerlijkheid verbonden. De territoriale ambities van koning Filips de Schone leidden vanaf de Frans-Vlaamse Oorlog tot nieuwe ontwikkelingen. In januari 1297 gaf graaf Gwijde van Dampierre aan Maria van Mortagne te kennen dat hij zijn zoon Robrecht III van Bethune had opgedragen voor de veiligheid haar Doornikse kasteel te bezetten. Gekneld tussen het oprukkende koninklijk leger, riep ze in juni de bescherming in van Filips de Schone en zegde ze toe dat ze haar land voortaan van hem hield en niet langer van de Vlaamse graaf. Als gevolg van het conflict moest Vlaanderen in het Verdrag van Pontoise afstand doen van Waals-Vlaanderen aan de Franse kroon, en in januari 1314 wist de koning ook de hand te leggen op Mortagne en de baronie-kasselrij van Doornik door druk uit te oefenen op Maria's erfgenaam Boudewijn. Het gebied werd met Waals-Vlaanderen tot het baljuwschap Rijsel-Dowaai-Doornik samengevoegd. Keizer Karel V veroverde Doornik en het Doornikse in 1521 op de Fransen. Het gebied werd een zelfstandige entiteit binnen de Habsburgse Nederlanden, maar behoorde nominaal tot Vlaanderen. De justitie van Doornik viel onder de Raad van Vlaanderen. Op historische kaarten zoals die van Johannes Blaeu werd het Doornikse binnen het graafschap Vlaanderen getoond.[4] In 1668 verloren de Spaanse Nederlanden tijdelijk Doornik. Het gebied keerde terug bij de Vrede van Utrecht in 1713. Literatuur
Bronnen, noten en/of referenties
|