In een brief aan Cipriano de Rore rond 1563 stelt Benedetti ook dat harmonische klanken verklaard kunnen worden doordat hogere tonen een geheel aantal malen "passen" binnen de trillingstijd van lagere tonen. Isaac Beeckman en Marin Mersenne namen deze theorie een eeuw later over. Toen ze de mening van Descartes vroegen over deze theorie was deze van mening dat het onwaarschijnlijk was dat men de "schoonheid" van muziek op zo'n rationele manier zou kunnen verklaren. Descartes redeneerde dat het oor een voorkeur heeft voor bepaalde klanken op basis van de muzikale context, en niet vanwege getalsmatige verhoudingen.[1]
Consideratione d'intorno al discorso della grandezza della terra, e dell'acqua, 1579