GeurproefEen geursorteerproef of geuridentificatieproef (kortweg geurproef) is een forensisch opsporingsmiddel, bedoeld om een voorwerp dat bij een delict is gebruikt te koppelen aan een persoon. De proef wordt uitgevoerd met speciaal daartoe afgerichte honden. In Nederland wordt de geurproef sinds 2011 door het Openbaar Ministerie niet meer als bewijsmiddel gezien.[1] ProtocolDe opsporingsambtenaren beschikken over een voorwerp waarvan zij vermoeden dat de geur van de verdachte eraan hangt, bijvoorbeeld het wapen waarmee een moord is gepleegd: het 'corpus delicti'. Men plaatst dit voorwerp in een goed afsluitbare plastic zak. Is dit bezwaarlijk of onmogelijk, dan kan ook een speciaal geprepareerde doek worden gebruikt, waarmee men de geursporen overneemt. Bij de vergelijkende geurentest dient de verdachte twee roestvrijstalen buisjes gedurende enige minuten vast te houden, zodat er voldoende lichaamslucht op achterblijft. Een controlepersoon en vijf figuranten doen hetzelfde. De veertien buisjes met lichaamslucht worden in evenzovele steriele glazen potten gedaan, die vervolgens worden afgesloten en genummerd. Vervolgens plaatst men de beide series met geurmonsters ieder op een 'identificatiebank'. Nu vindt bij elke identificatiebank een test plaats met een controlevoorwerp en de controlepersoon. Slaagt de hond erin het controlevoorwerp aan de controlepersoon te linken, dan worden de buisjes van de controlepersoon verwijderd en kan de echte proef beginnen. De hond krijgt nu het corpus delicti te ruiken en daarna de zes overgebleven geurmonsters. Springt het dier op bij een buisje en kwispelt het, dan laat een helper de hond los en mag het geurmonster worden geapporteerd. Wordt het buisje met het geurmonster van de verdachte bij beide identificatiebanken geapporteerd, dan wordt een verband tussen de verdachte en het corpus delicti aangenomen. De proef dient 'blind' plaats te vinden; de hondenbegeleider mag er niet van op de hoogte zijn welke van de geurmonsters afkomstig is van de verdachte. Hij zou anders - bewust of onbewust - het dier en daarmee het resultaat van de proef kunnen beïnvloeden.[2] Van de sessie dient voorts proces-verbaal te worden opgemaakt. De volgende voorschriften zijn van belang: de Regeling politiehonden, de Regeling politiespeurhonden 1997 (Stcrt. 1997, 183) en het Keuringsreglement Politiespeurhond menselijke geur 1997. KritiekSinds de Zaanse paskamermoord (1984) waar de Utrechtse advocaat mr. Piet Doedens aantoonde dat de geurproef waarop het technisch bewijs was gebaseerd niet deugde zwelt de kritiek aan op de geursorteerproef als opsporingsmiddel. Tot de critici behoren onder meer rechtspsycholoog Peter van Koppen en experimenteel psycholoog Jan Frijters, voorheen bijzonder hoogleraar in de sensorische en psychologische aspecten van voeding en voedsel in Wageningen, en de statistici Geurt Jongbloed en Frank van der Meulen[3]. De kritiek komt erop neer dat de geursorteerproef berust op vooronderstellingen die nimmer wetenschappelijk bewezen zijn en dat het protocol een aantal inherente zwakheden bevat. Bovendien wordt het protocol niet altijd juist toegepast. Fraude
Voorveronderstellingen
Inherente zwakheden
Onjuiste toepassing protocol
Herziening na onregelmatige geurproefAls grondslag voor een herziening krachtens het eerste lid, aanhef en onder c van art. 457 Sv kan slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven, dat bij het onderzoek ter terechtzitting aan de rechter niet bekend was, en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven wel bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot een vrijspraak van de gewezen verdachte. Wanneer het resultaat van een onregelmatige geurproef voor het bewijs van het tenlastegelegde feit was gebezigd, kan dat een dergelijk ernstig vermoeden opleveren. Daarvan is echter slechts sprake indien niet aannemelijk is dat de rechter zonder dat resultaat op grond van het (andere) beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen.[9] VariaDe bekende strafpleiter mr. Max Moszkowicz sr. voelde ooit in een zaak een hondenbegeleider aan de tand over het identificeren van verdachten aan de hand van de geurproef. Deze erkende dat hij zelf zich weleens vergiste, maar hield stellig vol dat zijn hond dat nooit deed. Daarop kon hij echter geen antwoord geven op de volgende vraag: hoe hij met zijn toegegeven eigen feilbaarheid dan dit laatste zo zeker kon weten.[10] Bronnen
|