Elektriciteitsarrest
Het Elektriciteitsarrest (HR 23 mei 1921, NJ 1921, p. 564) is een arrest van de Hoge Raad dat betrekking heeft op "diefstal" van elektriciteit ofwel "elektrische energie", dat wil zeggen van elektrisch vermogen geïntegreerd over de tijd. CasusEen tandarts in Den Haag gebruikte herhaaldelijk een breinaald om de elektriciteitsmeter stil te zetten, zodat het verbruik van de elektrische energie niet werd geteld. De tandarts werd "diefstal meermalen gepleegd" ten laste gelegd conform artikel 310 Sr en werd door de rechtbank en in hoger beroep door het hof tot drie maanden gevangenisstraf veroordeeld. RechtsvraagDe te beantwoorden rechtsvraag in deze casus luidde: valt elektriciteit als "enig goed" in strafrechtelijke zin te kwalificeren? (Ja) Conclusie van de advocaat-generaalDe advocaat-generaal adviseerde in zijn conclusie naar de Hoge Raad, dat het bezwaar van de rekwirant tegen het kwalificeren van elektriciteit als "enig goed" gegrond zou moeten worden verklaard en hij adviseerde dan ook tot vernietiging van het gewezen arrest door het hof. In zijn redenering gaf hij aan dat enkel "stoffelijke voorwerpen" gekwalificeerd kunnen worden als "enig goed". Ter ondersteuning van zijn advies bracht Besier naar voren dat schending van "wetenschappelijken, letterkundigen en artistieken eigendom" niet als diefstal te bestempelen is en dat dit bij elektriciteit derhalve ook niet het geval kan zijn. Besier bracht elektriciteit daarmee op één lijn met "wetenschappelijken, letterkundigen en artistieken eigendom" en noemde het allebei "onstoffelijke vermogensobjecten". Overwegingen van de Hoge RaadIn cassatie verweerde de tandarts zich met de stelling dat elektriciteit niet als "enig goed" valt te kwalificeren, zodat niet aan de delictsomschrijving van artikel 310 Sr (diefstal) was voldaan. Het cassatieberoep werd verworpen. De Hoge Raad overwoog:
Ter ontkrachting van het door Besiers' aangevoerde argument dat elektriciteit op één lijn te brengen is met wetenschappelijke, letterkundige en artistieke eigendom, geeft de HR in zijn overwegingen aan dat dergelijke eigendommen als geestesproduct van de mens vallen aan te merken en mitsdiens niet als vermogensobject vallen te betitelen. De vergelijking met wat nu intellectueel eigendom wordt genoemd en elektriciteit gaat volgens de HR mank. De conclusie van de Hoge Raad – en tevens het antwoord op de rechtsvraag – was dat het aftappen van elektriciteit, bijvoorbeeld door de meter te manipuleren, als diefstal valt aan te merken. Externe link
Bronnen, noten en/of referenties
|