Eierland Eierland is tevens de naam van een vuurtoren in het hieronder beschreven gebied Eierland, zie Eierland (vuurtoren).
Eierland is het noordelijke deel van het Nederlandse waddeneiland Texel. Van Vlieland naar TexelTot de 13e eeuw was Eierland (vroeger ook wel Eyerland of Eijerland) een deel van Vlieland. Het was van Texel gescheiden door het Anegat dat ongeveer op de plek lag waar tegenwoordig De Slufter ligt. Aan het eind van de dertiende eeuw ontstond het Eierlandse Gat dat Eierland scheidde van Vlieland. Eierland was daarmee een zelfstandig eiland geworden. Eierlandse polderIn 1835 werd, onder leiding van Antwerpenaar Nicolas Joseph De Cock, begonnen met de inpoldering van de kweldervlakte tussen Eierland en Texel, met als doel het gewonnen land te gebruiken voor landbouw. Zo ontstond de Eierlandse polder, waarin het dorp De Cocksdorp en de buurtschappen Midden-Eierland en Zuid-Eierland liggen. Later werden aan de rand van deze polder meer kwelders ingedijkt. Met name in dit gedeelte van Texel speelde zich tijdens de Tweede Wereldoorlog de opstand van de Georgiërs af. In 1836 vestigden zetboeren uit de Zeeuwse en Zuid Hollandse eilanden zich in de polder. De boerenfamilies met hun arbeiders namen hun vee, meubels, wagens, klederdracht en gewoontes mee naar Texel. Zij introduceerde ook de meekrapteelt op Texel.[2] Eyerlandse HuisHet oude Eierland was vóór de aanleg van de Zanddijk eigenlijk een "hoge duinbult met wat aangewassen land", een nagenoeg niet te bereiken oord. Er stond één woning, het Eyerlandse Huis. Dat was gesticht ten behoeve van schipbreukelingen op deze gevaarlijke kust - met de beruchte Eyerlandse Gronden - en diende tevens het belang van de handel, vooral het bergen van aangespoelde goederen. Daarnaast had het een rol in de postdienst op Vlieland en Terschelling.[3] EierenDe naam Eierland duidt erop dat op het vroegere eiland veelvuldig meeuweneieren werden geraapt. Deze eieren gingen massaal naar de Amsterdamse bakkerijen. Hierover schreef de Haagse kunstschilder Pieter van Cuyck, die in de tweede helft van de achttiende eeuw het eiland verschillende keren heeft bezocht. Hij ging naar Eyerland om er "meeuwen-struiven" te eten. Men at alleen de "dooijers, die van eene goudkleur zijn" en die "in het geheel niet vissig of sterk van smaak zijn".[4]
Aanvankelijk zorgden de kasteleins er uit welbegrepen eigenbelang voor dat de vogels ieder jaar een broedsel konden grootbrengen. "Hij verschoof het broedseizoen, doch verder liet hij de natuur haar gang gaan." Dat veranderde toen er konijnen werden geïntroduceerd op Eierland. De zilvermeeuwen deden zich nogal eens tegoed aan de jonge konijntjes en vanaf dat moment gold: "De meeuweneieren waren goed, doch de konijnen waren beter en derhalve moesten de zeevogels wijken."[6] Zie ookReferenties
Literatuur
|