Dirk Spanjaard sr.
Dirk Johannes Spanjaard (Hellevoetsluis, 16 september 1881 - Doetinchem, 20 mei 1947) was een Nederlands ambtenaar en bestuurder. In het begin van de 20e eeuw was hij werkzaam als burgemeester in Nederlands-Indië en tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij gedurende vier maanden adjunct-directeur van een 'Joodsch Tehuis' in de Gelderse plaats Doetinchem. Spanjaard was de zoon van ir. Johannes Gijsbertus Jacobus Spanjaard en zijn vrouw Dorothea Augustina Konstaedt. In 1888 kwam hij met zijn ouders voor twee jaar in Doetinchem te wonen, daarna vertrok hij naar Haarlem en uiteindelijk belandde hij, kort daarna, in Nederlands-Indië. Nederlands-IndiëHij trouwde op 24-jarige leeftijd in 1905 in Indië met Cornelia Fenna Beumer en kreeg met haar een zoon, Dirk Spanjaard jr., en een dochter, Dorothea. In 1921 en 1922 werkte hij in een administratieve functie bij de Ambonsche Spaar- en Kredietbank. Zijn bestuurlijke loopbaan begon in 1926 en 1927 met het lidmaatschap van de gemeenteraad in Bandjermasin op Borneo. Ook was hij in 1928 secretaris van de gemeenteraad van Kediri. In 1929 werd hij aangesteld als (waarnemend) burgemeester van Tegal, een belangrijk centrum voor de suikerindustrie. Eind 1933 beëindige Spanjaard om onbekende reden het burgemeesterschap en vertrok naar Nederland. In maart 1934 vestigde hij zich in Doetinchem, de stad waar zijn zoon datzelfde jaar zijn eerste advocatenpraktijk opende. DoetinchemTe Doetinchem hield Spanjaard zich voornamelijk op met mensen uit de hogere sociale klasse. Hij had goede contacten met de burgemeester van Doetinchem, Duval Slothouwer, en bezocht regelmatig de plaatselijke sociëteit. In december werd Spanjaard door de burgemeester benaderd om de leiding op zich te nemen van een in Doetinchem te vestigen Joods tehuis. Na zijn positieve reactie werd hij in januari 1943 door E. Wolthuis, directeur van Huize De Schaffelaar en Huize De Biezen te Barneveld, benoemd tot adjunct-directeur van Villa Bouchina, een zogenaamd 'Joodsch Tehuis' waarin negen 'prominente' Joden werden 'beschermd' door de Duitse bezetter. Spanjaard ontving een beloning van ƒ 6,65 per dag.[1] Over de manier waarop hij in de sociëteit werd benaderd door de burgemeester schreef Spanjaard:
en
Spanjaard schreef over de situatie in Villa Bouchina:
Het aantal Joden in Villa Bouchina bleef beperkt tot negen. In april 1943 werd Villa Bouchina door de bezetter ontruimd, waardoor Spanjaard zijn functie verloor. Hij overleed op 20 mei 1947 in Doetinchem, en werd daar ook begraven. Spanjaards verslag over deze periode is in 2004 teruggevonden in het archief van het Doetinchemse advocatenkantoor Remmelink, nadat de conciërge van Bouchina dat document daar in 1945 had achtergelaten. Het document berust bij het NIOD. Het verslag is integraal opgenomen in het in 2006 verschenen boek "Joodse NSB'ers" van Chris van der Heijden. Bron
|