Diplohaplont

Eenhuizige, heterospore diplohaplont met digenetische cyclus

Een diplohaplont (ook wel haplodiplont) is een organisme met een afwisseling van een haploïde en een diploïde generatie; dus met een diplohaplofasische of heterofasische levenscyclusen een sporische (ook wel intermediaire) meiose.

Algemene kenmerken

Bij diplohaplonten treedt, ongeveer in het midden van hun cyclus, de intermediaire of sporische meiose op, waarvan de meiosporen het onmiddellijke product zijn. Er is dus een afwisseling van kernfasen: een diploïde fase en een haploïde fase.

Als er twee generaties te onderscheiden zijn (digenetische cyclus) kunnen deze generatiesgelijkvormig zijn (bij een isomorfe generatiewisseling) óf (bij een heteromorfe generatiewisseling) juist duidelijk verschillend in grootte en in levensduur.

Van diplohaplonten zijn er talloze voorbeelden, zoals veel algen (o.a. Heterokontae, groenwieren en alle roodwieren), en alle mossen, levermossen, hauwmossen en vaatplanten.

Biologische levenscycli van meercellige organismen met geslachtelijke voortplanting
Cytologische kernfasewisseling
Organisme type → Haplont Diplont Diplohaplont = Haplodiplont
Kernfase en
kernfasewisseling
Haplofase,
Haplofasisch
Diplofase,
Diplofasisch
Haplofase ↔ Diplofase afwisselend,
Diplohaplofasisch = Heterofasisch
Meiose moment Zygotisch Gametisch Sporisch = Intermediair
Morfo-
logische

generatie-
wisseling
Monogenetisch:
(monofasisch) →
Monogenetische
haplont
Monogenetische
diplont
Digenetisch:
(difasisch) →
Digenetische
diplont
Digenetische diplohaplonten
Isomorf ↓ Heteromorf ↓
isospoor heterospoor
Trigenetisch:
(trifasisch) →
Trigenetische diplohaplont

Digenetische sporische cyclus

Diplohaplont met digenetische cyclus[1]
  kernfase  
  diplofase
(2n)

haplofase
(1n)
 
Ge-
ne-
ra-
ties
  zygote 
 bevruch- 
 ting 
B! {
  ♂ gameten
♀ gameten  
 gametofyt
(meio-)
 sporofyt
R! sporische
(intermediaire)
meiose
spore

Bij de digenetische sporische cyclus (dus met twee generaties) worden de haploïde (meio-)sporen gevormd door meiose. Bij de sporische cyclus zijn een- en tweehuizige soorten te onderscheiden.

Bij de digenetische cyclus komt zowel isomorfie als heteromorfie voor. Deze beide termen slaan op het gelijkvormig zijn of juist het morfologisch verschillend zijn van de beide generaties. Bij de heteromorfe diplohaplonten komen isospore groepen (levermossen, mossen, hauwmossen) en heterospore soorten (enkele groepen varens, zaadplanten) voor.

Trigenetische cyclus

Diplohaplont met trigenetische cyclus[1]
  kernfase  
    diplofase
(2n)

haplofase
(1n)
 
Ge-
ne-
ra-
ties
 
zygote
 bevruch- 
 ting 
B! {
  ♂ gameten
♀ gameten  
mito-
 sporofyt 
 
 gametofyt 
mitospore
(meio-)
 sporofyt
R!  sporische
(intermediaire)
meiose
spore

Bij de trigenetische cyclus van roodwieren (Rhodophyta) bestaat de diploïde fase uit opeenvolgend de carposporofyt (die door mitose de carposporen vormt) en de meiosporofyt (die door reductiedeling de meiosporen vormt). De carposporofyt wordt ook wel mitosporfyt genoemd, omdat de carposporen door mitose worden gevormd.

Ook bij de tot de schimmels behorende basidiomyceten komt een trigenetische cyclus voor.